Kerkelijke route

Met enige regelmaat neemt een kandidaat die beroepbaar is gesteld door het curatorium (kerkelijk bestuur) van de TUA een beroep aan naar de regio Noord. En steevast komt dan enkele weken daarna de classis van de gemeente waar deze kandidaat aan verbonden zal worden, bijeen voor het zgn. peremptoir examen. Hoe zit dat kerkelijk toch in elkaar?

 

Dat peremptoire examen is het beslissende (dat betekent het woord ook) examen dat iemand aflegt voordat hij predikant kan worden. Daarvóór heeft hij al verschillende belangrijke momenten tijdens zijn studie in Apeldoorn meegemaakt:

 

-          het admissiale examen, waarbij hij door het curatorium toegelaten wordt voor de predikantsroute van de theologische studie; het curatorium zegt daardoor dat het de roeping die de broeder innerlijk voelt onderkent en steunt;

-          het krijgen van preekconsent enkele jaren later, meestal zo halverwege de studie; daarbij kan hij op zondagen gaan ‘oefenen’ in het leiden van kerkdiensten, en daaruit ook lessen ontvangen van de kerkenraden die hij daarbij ontmoet;

-          de beroepbaarstelling na afsluiting van de studie. Het curatorium presenteert de kandidaat aan de kerken en spreekt uit dat het ervan overtuigd is dat deze broeder het waard is om een beroep te ontvangen uit de kerken en zo als predikant dienstbaar kan zijn.

 

En dan wordt het spannend: kríjgt deze broeder inderdaad een beroep? Nemen de kerken de roeping daadwerkelijk over en wordt de overtuiging van het curatorium gedeeld door de kerken? Dat moge vanzelfsprekend lijken, maar dat is het toch niet. Wie het kerkelijk leven volgt weet dat het zeker de laatste jaren soms erg lang duurt voordat een echt beroep volgt op de beroepbaarstelling. En op de grens van de jaren ’80-’90 is het wel voorgekomen dat een beroep uitbleef; de broeder ‘zocht zijn heil elders’. Dat is voor iedereen een pijnlijke zaak. Maar prof.dr. W. van ’t  Spijker leerde ons al: de definitieve bevestiging van je innerlijke roeping is de beroepsbrief die je van je kerkenraad krijgt. Waarvan akte.

 

Dubbelop?

Maar dan: waarom moet iemand die langs deze kerkelijke weg een beroep heeft aangenomen na al deze Apeldoornse jaren en beslissingen nóg een examen afleggen? Is dat niet overdreven?

Dit laatste examen heeft haar wortels in de geschiedenis van de Reformatie. Vanouds is de kerkelijke gang naar het predikantschap gekenmerkt door twee examens: het zogenaamde preparatoir (voorbereidende) examen en het peremptoir (beslissende) examen. In het begin na de Reformatie (in de zestiende eeuw), konden kerkenraden beroepen wie zij maar wilden. Het laat zich denken dat dit wildgroei in de hand werkte. Daarom werd in 1578 in Dordrecht afgesproken dat er voortaan een zeker onderzoek aan de beroeping van een kandidaat vooraf moest gaan, als waarborg voor de bekwaamheid van die broeder. Iedere zweem van subjectiviteit moest worden uitgebannen. Daarom was de regel dat iemand die predikant wil worden zich meldt bij een daartoe aangewezen instantie, en dat iemand die dat bekroond ziet met een concreet beroep zich meldt bij een anderedaartoe aangewezen instantie. De classis waar de kandidaat vandaan kwam, onderzocht hem om beroepbaar gesteld te worden. De classis waar hij na het ontvangen van een beroep terecht zou komen onderzocht hem om daadwerkelijk de laatste deur naar het predikantschap te openen: de overhandiging, na goed verloop van het laatste examen, van de lastbrief. In dat gewichtige document staat dat deze broeder de ´last´ ontvangt om het Woord en de sacramenten te bedienen. Zó wordt hij uiteindelijk predikant. 

 

In de CGK is tegenwoordig dat eerste examen onderdeel van het kerkelijk gebeuren in Apeldoorn. En zo komt het dat in de CGK niet de classis iemand beroepbaar stelt (behalve wanneer het iemand betreft die niet via de Apeldoornse route predikant wordt), maar het curatorium.

 

Vervolg

Verder is er nog wel een verschil tussen de kerkelijke momenten in Apeldoorn en het peremptoire examen op de classis. De kerkelijke examens in Apeldoorn bevinden zich op wetenschappelijk niveau. Het peremptoire examen heeft echter een duidelijk praktisch karakter. Nu zal blijken of deze broeder alles wat hij geleerd heeft ook op het niveau van het gewone gemeentelid in praktijk kan brengen. Om het grote geld uit te delen in pasmunt, zogezegd. Vandaar die onderdelen van het examen:

 

-          uitleg van zowel Oude Testament als Nieuwe Testament (van belang voor vooral de zondagse morgendiensten);  

-          kennis van de gereformeerde belijdenis (van belang voor de leerdiensten);

-          een ‘proefpreek’ en gesprek daarover (waarbij nog beter duidelijk kan worden of de kandidaat dichtbij het hart van de gemeenteleden kan komen);

-          kennis van de kerkorde (want er zijn in de praktijk zóveel vragen op dit gebied waarbij de kerkenraad toch in eerste instantie naar de predikant kijkt);  

-          en een persoonlijk geestelijk gesprek, waarin men elkaar in het hart kijkt.

 

Dit alles onder toeziend oog van de zogenaamde deputaten naar art. 49 van de particuliere synode (bij u die van het Noorden). Zij controleren of alles goed verloopt, zowel van de kant van de classis als van de kandidaat. Is het praktisch genoeg, spitsen de examinatoren het daarop toe?

 

Apeldoorn

In Apeldoorn wordt grondig werk gedaan, zowel wetenschappelijk als kerkelijk. En toch zijn ze er daar blij mee dat niet het hele traject van innerlijke roeping tot en met toegang tot het predikantschap op die ene kerkelijke schouder wordt gelegd. Vooral het wegen van hartszaken is een tere zaak. En het is beter dat twee instanties daarnaar kijken. Zéker wanneer die tweede instantie (de classis waar het beslissende examen plaatsvindt) er met frisse ogen naar kijkt. Natuurlijk verrekent die classis de voorafgaande jaren. Maar ik heb het toch wel verschillende keren meegemaakt dat bij dat laatste examen op de classis tijdens het interne beraad er dingen ontdekt waren bij de beginnende predikant waarvan de classis en/of de deputaten zeiden: ‘Broeders kerkenraad, let u bij uw nieuwe predikant vooral daar of daar op’.  Iets te veel van dit, of iets te weinig van dat. Dat is waardevol, want juist in zijn eerste gemeente wordt een kandidaat een uitgroeiende predikant – of juist niet... En daarom is deze spreiding van kerkelijke verantwoordelijkheden zowel voor de kerken in haar geheel, als voor de kerkenraden, als voor de kandidaten heilzaam.

 

D. Quant, Houten