Ons kerkverband telt verscheidene deputaatschappen: commissies met deskundigen op een bepaald terrein. De kerken dragen het werk van deze deputaatschappen. Ze dragen het werk financieel, maar vooral ook door betrokkenheid. Voor deze betrokkenheid is onder meer nodig dat je weet wat een deputaatschap zoal doet. In deze rubriek vertellen deputaatschappen over hun werk. Deze week het tweede artikel van het deputaatschap eenheid van gereformeerde belijders in Nederland.

Sinds zeventig jaar hebben de Christelijke Gereformeerde kerken deputaten met als opdracht te zoeken naar eenheid van gereformeerde belijders in Nederland. In 1947 werd sterk gevoeld dat het – na de Tweede Wereldoorlog – anders moest. Je kon niet zomaar weer de draad oppakken van vóór die oorlog. De CGK zochten niet langer het isolement zoals vóór de oorlog. Daarom dat deputaatschap. Niet om ‘het christelijke gereformeerde gedachtegoed’ uit te dragen, maar om éénheid te zoeken met andere kerken van gereformeerd belijden. Dat is de eis van Gods Woord, zeiden de kerken in de opdracht van het deputaatschap. Na zeventig jaar is dat niet veranderd. Het is meer nodig dan ooit. Ik noem drie zaken.

Eén facet maakt geen diamant

Tussen kerken bestaan grote verschillen. Niet alleen tussen bijvoorbeeld protestantse kerken en de Rooms-Katholieke Kerk, of de orthodoxe kerken, maar ook bij kerken die allemaal ‘gereformeerd’ heten. In de ene kerk hoor je veel over het verbond, bij de andere ligt de nadruk op het persoonlijk toegeëigende geloof, bij nog weer een andere gaat het over de beleving – kortom, er zijn allerlei verschillende accenten. En elke kerk heeft voor haar eigen accent gronden gevonden in de gereformeerde belijdenis. Je kunt dan vragen: wie heeft er nu gelijk? Wie de gereformeerde belijdenissen leest, ontdekt daar een enorme rijkdom! Daarin gaat het over Gods verkiezing, over het verbond, over het toe-eigenend werk van de Geest, maar ook over het je toe-eigenen van de beloften van God. Dus hebben al die kerken wel een punt.

Maar, en dat is het punt: doordat in de ene kerk het accent hierop ligt, lijkt het net of die kerk dát aspect het belangrijkst vindt. En zo gaat het in de andere kerken ook. Maar wie zich blindstaart op één aspect verliest het geheel uit het oog. Het is net alsof je dan probeert om één facet van een diamant te isoleren. Dat kan niet: slechts samen met de andere facetten zie je de schittering van de flonkerende diamant. Je doet dus jezelf – en de grootheid van datgene wat we belijden van Gods grootheid volgens de belijdenissen – tekort door je op een van die aspecten te concentreren. Het ene aspect heeft het andere nodig.

Verduisterd getuigenis

Heeft het voorgaande vooral betekenis voor de kerk naar binnen, er is nog een ander aspect, en dat is het getuigenis dat er van een verdeelde kerk uitgaat. Dat probleem is niet nieuw, dat bestaat al sinds de dagen van de apostelen. Paulus schreef al dat het onbestaanbaar is, dat de kerk verdeeld is: is Christus gedeeld? Welk getuigenis gaat daarvan uit? Dat zullen we ons vandaag des te nadrukkelijker moeten realiseren. We leven in een tijd waarin het geloof in God een van de opties is. Je kunt geloven, je kunt het ook niet doen. Het geloof en de kerk zijn geen vanzelfsprekendheid meer. Het moet ertoe doen, zou je kunnen zeggen. Maar wat zie je als eerste van de kerk – door de ogen van een buitenstaander? Het onderlinge gekrakeel over zaken die minimale verschillen zijn. Dat werkt als antireclame. ‘Moet ik me bij een verdeeld huis aansluiten? En waarover zijn ze verdeeld? Niet over de kern van het geloof, maar over kleine accentverschillen.’ Zo wordt er vanbuiten naar gekeken. En je kunt zeggen: voor ons gaat het over meer dan een accentverschil… Maar kunnen wij dat volhouden, als we de belijdenisgeschriften hebben als bril waardoor de Bijbel voor ons opengaat? Dat is een vraag die de kerken in 1947 nadrukkelijk aan zichzelf stelden: kijk eens kritisch naar je eigen traditie. Is alles houdbaar?

Gescheurde bruidsjurk

In de Openbaring lezen we dat de kerk voor Christus zal verschijnen in een schitterend bruidsgewaad. Dat gewaad is geschonken – laat dat duidelijk zijn. Uiteindelijk geeft God de kerk haar schoonheid. Maar mogen we dan nu tevreden zijn met een kerk in een gescheurd gewaad: de verdeeldheid die we laten bestaan omdat we bepaalde zaken van een ander moeilijk kunnen dragen? Verschuilen we ons niet te makkelijk achter de belijdenis: God zal het werk moeten doen, ook het werk van het een-maken van zijn kerk? Laten we niet te gemakkelijk zeggen: het moest niet zo zijn. Want terwijl het gezegd wordt, laten we het wel bestaan. We zeggen: wie zou niet wenen. Maar laten we sommige tranen misschien heel makkelijk vloeien? Je hoort dingen als: ‘hebben we geen eigen predikanten meer om de classis te openen? Met die en die kan ik niet voor Gods troon verschijnen!’ Worden er soms niet al te gemakkelijk grote woorden gebruikt – om de zonde van de verdeeldheid te laten voortbestaan? Daar zouden we ons van moeten bekeren – en dat temeer naarmate we de dag zien naderen!

Willem van ’t Spijker, Hilversum

 

Ds. W. van 't Spijker is predikant te Hilversum, en was vanaf 2007 voorzitter van deputaten eenheid van de gereformeerde belijders in Nederland