Vandaag het tweede van de drie artikelen over de lessen over Israël die werden behandeld door ds. Van den Boogert tijdens de vormingscursus.

Pascha is het feest van de verlossing. Israël werd verlost uit de machten van zonde en dood. Toch is ‘verlost worden van’ maar de helft van de bevrijding. Er moet iets op volgen. Verlossing moet ook een positief doel hebben. Het is tevens ‘verlossing tot’ een nieuw leven.

In de joodse traditie is men het tweede pelgrimsfeest, het Wekenfeest, ook het ‘Slotfeest’ gaan noemen. Het Wekenfeest is dan de afsluiting van Pascha, de toegevoegde achtste dag aan het Pascha dat zeven dagen duurt. In werkelijkheid wordt het tweede pelgrimsfeest veel later gevierd dan acht dagen na het Pascha. Daarom kreeg het officieel een dubbele naam.

Wekenfeest of Pinksterfeest

 

Op de avond van de eerste dag van Pascha begint men te tellen. De opdracht daartoe lezen we in Leviticus 23:15 en 16: “Dan zult gij tellen van de dag na de sabbat, na de dag waarop gij de garve=omer van het beweegoffer gebracht hebt”. Met ‘de sabbat’ wordt de eerste Paasdag bedoeld. Tegelijk zien we dat de pelgrimsfeesten in oorsprong oogstfeesten geweest zijn. De boeren brachten een eerste garve of omer van de oogst naar de tempel. De telling wordt daarom de Omertelling genoemd.

Men telt zowel dagen als weken lezen we in vers 16: “zeven volle weken zullen het zijn: tot de dag na de zevende sabbat zult gij tellen, vijftig dagen”.

Vanuit deze tekst heeft men binnen het jodendom het tweede pelgrimsfeest de naam Wekenfeest gegeven. In het boek Handelingen wordt echter het tellen van de dagen benadrukt. In Handelingen 2 lezen we: “En toen de vijftigste dag=Pinksteren aanbrak”.

Het joodse Wekenfeest is dus hetzelfde feest als wat we in christelijke kring het Pinksterfeest noemen.

De feesten Pascha en Pinksteren worden dus zeven weken of vijftig dagen na elkaar gevierd. Omdat op de twee feesten de twee zijden van de verlossing of van de verbondssluiting worden gevierd, nl. het verlost worden ‘van’ het kwaad en het bevrijd worden ‘tot’ het doen van Gods wil, behoren ze eigenlijk op één dag te vallen. De Evangelist Johannes heeft dat zo ook onder woorden gebracht. Hij schrijft met Pasen, op de avond van de dag van de opstanding: “En na dit gezegd te hebben, blies Hij (Jezus) op hen en zeide tot hen: Ontvangt de Heilige Geest” (Joh. 20:22). Bij Johannes vallen Pasen en Pinksteren dus op één dag. Pinksteren sluit Pasen af.

De gave van de Thora

Het gaat uiteindelijk om het doen van Gods wil, om het ‘wandelen in de wegen des Heren’. Het Wekenfeest heeft binnen Israël de naam ‘tijd van de wetgeving’ gekregen. De naam heeft betrekking op het feit dat zeven weken na de Uittocht, of zoals in Exodus 19:1 staat: “in de derde maand na de uittocht”, Israël zich legert aan de voet van de berg Sinaï. Daar ‘gaf’ de Here het volk de Tien Woorden. We zien hier dat een oorspronkelijk oogstfeest verbonden wordt met een gebeurtenis uit de geschiedenis. Zoals de zeven weken in materiële zin besloten worden met het offer van twee broden, zo bereikt de verlossing uit Egypte z’n hoogtepunt in het geven van de twee tafelen van het Verbond. Ieder mens moet dus aan de voet van Sinaï gaan staan om de Thora in ontvangst te nemen.

Het is goed te letten op de wijze waarop wat bij Sinaï gebeurde geformuleerd wordt. In de joodse traditie zegt men bewust en de Here ‘gaf’ de wet. De wetgeving is gebonden aan een bepaald moment in de geschiedenis. Zo is ook de Heilige Geest op de Pinksterdag, op een gedateerd moment, uitgestort. Israël zegt niet: het was het moment van het ‘ontvangen’ van de wet. Het ontvangen of het ‘zich toe-eigenen’ van heil moet elke dag plaatsvinden.

Op het Wekenfeest openbaart de Here dus zijn wil. Nu weet Israël waartoe het verlost is: tot het doen van de geboden. Dat erkent Israël ook. In Exodus 24:7 belijdt Israël dat met de woorden: “Alles wat de HERE gesproken heeft zullen wij doen en daarnaar zullen wij horen” (vgl. ook Deut. 6:4 en Matth. 7:24-27). Wetgeving dus, maar vertelt Handelingen 2 niet iets anders?

De gave van de Heilige Geest

Pinksteren is het feest van de ‘gave’ of ‘uitstorting’ van de Heilige Geest. In Handelingen 2 vers 1 wordt verteld dat “allen tezamen bijeen” waren. De mensen die met ‘allen’ worden aangeduid zijn de volgelingen van Jezus. Op bevel van Jezus zijn zij in Jeruzalem gebleven om “te blijven wachten op de belofte van de Vader, die gij van Mij gehoord hebt” (Hand. 1:4). Het is de gave van de Heilige Geest die door Jezus is verworven. De gave van de Geest is de vrucht van het lijden en sterven van Jezus...als Paaslam. Hij is het die hen verlost heeft en ons nog steeds verlost van de machten van zonde en dood. De Geest verbindt ons dus aan Jezus en doet ons Hem belijden als Here! Zo zegt Paulus het ook: “niemand kan zeggen: Jezus is Here, dan door de Heilige Geest” (1 Kor. 12:3). Jezus verlost dus ‘van’…!

 

Toch doet Hij meer. Hij verlost ook ‘tot’…! Dat komt uit in de tekenen waarmee de uitstorting van de Geest gepaard gaat:

- “het geluid van een geweldige windvlaag”

- “er vertoonden zich aan hen tongen als van vuur”

- “en begonnen met andere tongen te spreken”.

Nu valt het op dat de tekenen, die de komst van de Geest op Pinksteren vergezellen, overeenkomen met de tekenen bij de wetgeving op Sinaï (zie Ex. 19:16-20). De schrijver van de Hebreeënbrief wijst daar op. In hoofdstuk 12:18 worden het vuur en de stormwind genoemd als tekenen waarmee God tot zijn volk Israël komt op Sinaï. In joodse geschriften, ontstaan in de tijd tussen het Oude en Nieuwe Testament, treft men die gedachte ook aan. In een van deze geschriften wordt ook het derde teken genoemd, het taalwonder. Het spreekt van:

- ‘vuurverschijnselen en hemelse vlammen, die in goddelijke woorden veranderen’ en

- ‘van de stem van God, die in zeventig talen of stemmen verdeeld werd’.

Een ander joods verhaal vertelt dat de wet op Sinaï wel in één taal, het Hebreeuws, afgekondigd werd, maar dat toch ieder volk de wet van God in zijn eigen taal ontving.

Tegen deze achtergrond kunnen we aannemen dat de ‘gave’ van de Heilige Geest op Pinksteren de vervulling van de verbondssluiting op Sinaï is geweest. Dus de ‘gave’ van de wet kwam tot zijn doel. De tijd van het Nieuwe Verbond is aangebroken.

Als we aan Pinksteren de belofte van het Nieuwe Verbond verbinden, dan wordt ook duidelijk dat de ‘gave’ van de Geest geen tegenstelling vormt tot de ‘gave van de wet.’

De profeet Jeremia brengt dit prachtig onder woorden: “Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven” (Jer. 31:33). Paulus neemt dit getuigenis over en verbindt het aan Christus. En wij, die in Christus geloven, mogen “een brief van Christus” zijn, geschreven “met de Geest van de levende God, niet op tafelen van steen, maar op tafelen van vlees in de harten”(2Kor. 3:3). Het gaat er dus duidelijk om dat we verlost worden ‘tot’ een leven waarin we “jagen naar de heiliging, zonder welke niemand de Here zal zien”(Hebr. 12:14). Alleen zó vieren we Pinksteren als de achtste dag van Pasen en vormt Pinksteren de afsluiting van Pasen. Beter nog: zo vallen Pasen en Pinksteren in ons leven op één dag.

 

Elburg
Kees van den Boogert