Hemelvaart. Is over dat heilsfeit nou veel geschreven of gedicht? Schrijvers en dichters laten het wat afweten. En daarmee bevinden ze zich in het vertrouwde gezelschap van de ‘gemiddelde’ kerkganger. Hemelvaart vieren we – is het vieren? – er min of meer wat tussendoor. Een ochtenddienst wonen we bij en vervolgens is de vraag voor velen, als het gaat om de invulling van de rest van de dag: gaan we nog iets leuks doen?

Het vertrek van de Here Jezus - het blijft lastig. Jezus gaat weg. En hoewel de hemelvaart gepaard gaat met de belofte van de uitstorting van de Heilige Geest hebben we veelal het idee daar weinig mee op te schieten. Want de vervulling van die belofte heeft ook al iets ongrijpbaars. Zou een gedicht ons wat verder kunnen helpen?

Revius

Ik stuitte al bladerend in een gedichtenbundel op een gedicht over Hemelvaart van de dichter Jacobus Revius. Revius (1586-1658) was theoloog, hebraïcus en historicus; de grootste Nederlandse calvinistische dichter van de 17de eeuw. Deze predikant-schrijver-dichter kwam op voor de zuiverheid van de calvinistische leer. Hij was o.a. corrector van de Statenvertaling. In 1630 verscheen de eerste druk van Over-Ysselsche Sangen en Dichten. Daarin treffen we het gedicht Hemelvaart aan (zie kader).

Elia

Revius zet zijn gedicht niet in bij Handelingen 1 waar we de bekende geschiedenis over de Hemelvaart kunnen lezen. Nee, hij bepaalt ons eerst bij een gedeelte uit het Oude Testament. 2 Koningen 2 verhaalt over de profeet Elia (in het gedicht wordt de naam Elias gebruikt) die in een storm naar de hemel vaart: zie, een vurige wagen en vurige paarden en die maakten scheiding tussen hen (Elia en Elisa) beiden. Het betreft hier een oudtestamentische hemelvaart. En wat blijkt: Elia is allang in de hemel en de profeten van Jericho leggen zich er niet bij neer: Nog zonder onderlaat na-trachten hier beneen. Dat wil zeggen: zonder ophouden zochten zij Elia hier op aarde. Drie dagen kammen ze de omgeving uit en zoals Elisa hen al heeft aangegeven blijkt dat die zoektocht tevergeefs is. Vijftig mannen keren teleurgesteld terug: Zij zagen op het lest dat zij hem moesten derven.

Verdwaald

Revius vergelijkt profeten van Jericho die er vijftig knechten op uit sturen met wat hij noemt het ‘verdwaalde christendom’. Die bewandelen nog steeds diezelfde weg. Zie de overeenkomst tussen het slot van de tweede strofe en dat van de vierde: ‘t Verdwaalde Christendom gaat nog denzelven pad en En die hem elders zoekt en zal hem nergens vinden.

Met Pasen ontdekken we dat het tevergeefs is om de Here Jezus bij de doden te zoeken. Met Hemelvaart komen we erachter dat het tevergeefs is om Hem op aarde te zoeken. Dan vinden we de Koning in de hemel. En waar wordt Hij gezocht door het ‘verdwaalde christendom’?

In een ‘enge slot’. De dichter verwijst naar een kloostercel waar men zich terugtrekt om Jezus te vinden. Bij de ongebaande wegen en het verre land zien we beelden van pelgrims aan ons voorbijtrekken om op een bepaalde plek Jezus te vinden. Je kunt je terugtrekken in je cel of een korte of kortere pelgrimstocht maken. Je kunt het in jezelf zoeken of voor de tocht naar verre oorden kiezen maar of je Jezus zult vinden is zeer de vraag! De kloostercel en de pelgrimage verwijzen duidelijk naar de rooms-katholieke kerk. En mocht je daar nog aan twijfelen dan is daar de zinsnede over het brood en de wijn die naar rooms-katholieke opvatting écht het lichaam en bloed worden van Christus. Alsof tijdens de viering van de eucharistie de Here Jezus uit de hemel letterlijk naar de aarde wordt gehaald.

Cel, pelgrim en eucharistie zijn de wegen van de dwaling. Die dwaalwegen worden in het gedicht omarmt, omsloten, door de woorden: Want Christus is voorlang ten hemel opgestegen,…., die doch ter rechterhand Zijns Vaders is verhoogd.

“Hij is hier niet”, zou nu de ‘Paasengel’ kunnen zeggen. Eerder zei die engel: Hij is opgestaan. Nu zegt hij: Hij is in de hemel opgenomen (Hand. 1:11).

Harten opwaarts

Dáár regeert Hij. Beter: vandaar uit regeert Hij door de kracht van zijn Geest. De dichter ‘leert’ ons Hem daar ook te zoeken. Anders blijf je zoeken en zul je Hem nergens vinden. Verwijst de dichter naar het gebed? Doelt hij op de viering van het avondmaal. Zo lezen we het in avondmaalsformulier. “Opdat wij nu met Christus, het ware hemelse brood, gevoed mogen worden, laat ons niet bij de tekenen van brood en wijn blijven, maar onze harten opwaarts in de hemel verheffen, waar Jezus Christus is, onze Voorspraak, aan de rechterhand van Zijn hemelse Vader”. Daar zoeken Hem zijn vrienden! Daar woont en werkt onze Koning. Vanaf zijn troon regeert Hij door zijn Woord en door zijn Geest. Als je Hem daar niet zoekt dan vindt je Hem nergens. Sursum corda: Verheft uw hart. En zijn vrienden antwoorden: wij zijn met ons hart bij de Heer. Bij die Heer die alree int hemels hof gezeten is. Deze Jezus, die van u opgenomen is naar de hemel, zal op dezelfde wijze wederkomen, als gij Hem ten hemel hebt zien varen. Ja, de apostel Paulus drukt het nog sterker uit in zijn brief aan de Kolossenzen (3:1-4). Er mag zo’n verbinding zijn met Hem dat wanneer Hij, die ons leven is, op de jongste dag verschijnt, wij ook met Hem verschijnen in heerlijkheid. Met Hem gestorven, met Hem opgestaan én met Hem wedergekomen.

Groningen                                       
N. Vennik