De manier waarop mensen aankijken tegen het sterven en omgaan met de dood is in de loop van de eeuwen voortdurend aan verandering onderhevig geweest. Verschillende oorzaken zoals individualisering en secularisering hebben aan deze ontwikkelingen bijgedragen.

 

Uit historisch onderzoek blijkt dat er in de klassieke oudheid sprake was van een zekere vertrouwdheid met de dood. De dood was hanteerbaar met allerlei rituelen. In de loop van de Middeleeuwen kwam de focus te liggen op het beslissende karakter van de doodsstrijd op het sterfbed. In deze periode kwamen ook geschriften op om geestelijken toe te rusten voor het begeleiden van stervenden in hun doodsstrijd. In onze moderne tijd is de dood taboe geworden. Vrijwel alles wat ons met de dood confronteert is uit het publieke leven verdwenen. Het sterven is een eenzame gebeurtenis geworden in een kamer in het ziekenhuis of in een hospice, afgeschermd van het publieke leven.

 

Onderzoek

In de afgelopen jaren heb ik een kerkhistorisch onderzoek gedaan naar de visies van enkele gereformeerde predikanten uit de zeventiende en achttiende eeuw op het sterven. Het gaat daarbij om de predikanten Willem Teellinck (1579-1629), Gisbertus Voetius (1589-1676), Wilhelmus a Brakel (1635-1711), Bernardus Smytegelt (1665-1739), Wilhelmus van Eenhoorn (1691-1759) en Theodorus van der Groe (1705-1784). In mijn onderzoek zijn duidelijke overeenkomsten te zien tussen hun visies op het sterven, maar ook verschillende ontwikkelingen. Hieronder zet ik enkele conclusies uit mijn onderzoek uiteen op het punt van het sterven. In een volgend artikel beschrijf ik overeenkomsten en ontwikkelingen die zichtbaar worden in hun beschrijvingen van het laatste oordeel, de hemel en de hel.

Het tijdelijke leven op aarde krijgt volgens deze zes predikanten waarde in het licht van de eeuwigheid. Zij zien dit leven als een voorbereidingstijd op de eeuwigheid. Buiten dat is het leven slechts ijdelheid. Ieder mens moet zich goed voorbereiden op het sterven, omdat de eeuwige bestemming van de mens na de dood onherroepelijk vastligt. Om goed te kunnen sterven is volgens deze predikanten één ding doorslaggevend: de innige geloofsverbondenheid met Christus, die wordt gewerkt door de Heilige Geest. Wie door het geloof met Christus is verbonden, heeft geen enkele reden om voor het sterven te vrezen. De dood brengt de gelovige bij Christus in de hemel. Toch zijn ook veel gelovigen, ondanks het feit dat zij niet bang hoeven te zijn voor de dood, vaak niet zonder stervensangst. De ongelovigen daarentegen hebben volgens deze predikanten wel alle reden om bang te zijn voor de dood, want op het moment dat zij sterven, belanden zij voor eeuwig in de rampzaligheid van de hel.

 

Ontwikkelingen

Vooral de manier waarop mensen zich volgens deze predikanten moeten voorbereiden op het sterven heeft een ontwikkeling doorgemaakt in de zeventiende en achttiende eeuw. Met name door de zeventiende-eeuwse gereformeerde predikanten werd veel aandacht besteed aan wat zij noemden de ‘algemene voorbereiding op het sterven’ en de ‘bijzondere voorbereiding op het sterven’. De algemene voorbereiding op het sterven hield volgens hen in dat je je elke dag van je leven bewust bent van het feit dat je eens zult moeten sterven en dat je in dat besef je leven leidt. Deze manier van leven zet je aan tot bekering en laat je wennen aan de dood. Deze gedachte is ontleend aan geschriften van stoïcijnse filosofen als Seneca en Epictetus. Vanaf het einde van de zeventiende eeuw verdwijnt het motief van de voortdurende overdenking van de dood naar de achtergrond.

Een ander belangrijk aspect van de algemene voorbereiding op het sterven was volgens de zeventiende-eeuwse predikanten het leiden van een vroom en nauwgezet leven. Voor een goede dood werd een goed en vroom leven noodzakelijk geacht. Het voortdurend onderzoeken van de eigen levensheiliging kon stervenstroost voortbrengen. Hier blijkt een sterke humanistische trek in het gereformeerd protestantisme van de zeventiende eeuw. In de loop van de achttiende eeuw werd het steeds belangrijker om je eigen geestelijke ervaringen te onderzoeken aan de hand van de kenmerken van de ware gelovige. Wat de kenmerken van de ware gelovige zijn werd door predikanten als Smytegelt en Van der Groe in preken uiteengezet. Wie er op basis van het zelfonderzoek van overtuigd was de juiste geloofsbeleving te kennen en dus een ware gelovige te zijn, kon goed sterven. Wie dat niet zo stellig van zichzelf durfde te zeggen, kreeg van deze predikanten de opdracht om te blijven bidden of God de wedergeboorte in hun hart wil werken. Op deze manier werden mensen voor troost en zekerheid in het sterven steeds meer teruggeworpen op hun gevoel en hun beleving van het geloof.

Naast de algemene stervenstroost was er in zeventiende eeuw ook nadrukkelijke aandacht voor de bijzondere stervenstroost. Wanneer iemand zijn einde voelde naderen, moest hij openstaande schulden betalen, ruzies bijleggen en alle zaken voor zijn of haar nabestaanden goed regelen. Deze bijzondere stervenstroost verdwijnt al rond 1700 in de geschriften van deze predikanten naar de achtergrond.

 

Spiegel

Vooral de vraag ‘hoe weet ik dat ik goed kan sterven?’ houdt nog steeds veel mensen in de kerk bezig. Veel mensen zoeken hun houvast in de eigen beleving van het geloof, in hun gevoel van God of in hun nette levenswandel. Toch geven deze dingen ons uiteindelijk geen zekerheid. Stervenstroost en geloofszekerheid vinden we niet in onszelf, maar alleen in Gods werk. Ons gevoel is vaak zo wisselvallig als het weer. Onze levenswandel was niet altijd even goed, zoals die had moeten zijn. Houvast en troost in het sterven is alleen te vinden in het volbrachte werk van de Heere Jezus Christus. Hij is dood geweest en heeft de dood overwonnen op de paasmorgen! Jammer genoeg bleef juist de betekenis van Christus’ opstanding in de geschriften van deze predikanten op de achtergrond. Dat heeft ertoe geleid dat in hun geschriften vooral de dood het leven domineert, terwijl Jezus’ opstanding ons laat zien dat de Levende de dood domineert en voorgoed verslagen heeft!

 

G.M. Bosker, Barneveld

 

Dr. G.M. Bosker is in 2024 gepromoveerd op een onderzoek naar de visie van enkele Nederlandse Gereformeerde predikanten in de zeventiende en achttiende eeuw op het sterven: Memento mori. Hij heeft een beroep naar Kantens aangenomen.