Dit boek geeft een interessant inkijkje in – de overeenkomsten en verschillen tussen – de visie van de Jood Van de Kamp en de christen Ouweneel. Beiden vertellen waar ze voor staan.

Ze reageren op elkaars stellingen en op elkaars kijk op de Tenach (het Oude Testament), de Thora, Jezus en de historische relaties tussen de beide godsdiensten. Omdat ze hun mening en reacties in afzonderlijke hoofdstukjes geven, is het nauwelijks een gesprek te noemen. Echt verdiepend is het ook niet. Winst is wel dat ze met respect met elkaar omgaan.

Het moet wel duidelijk zijn dat zij niet de Joden en de christenen vertegenwoordigen. Daarvoor is de verscheidenheid in beide godsdiensten te groot. Zo spreekt Ouweneel niet namens mij, al is hij bijbelgetrouw. Zijn uitleg van de Bijbel is namelijk op belangrijke punten anders dan de mijne, onder andere als het gaat over de verhouding tussen Joden en christenen.

Kloof

Van de Kamp uit zijn blijdschap dat Ouweneel van de vervangingstheologie – de kerk is in de plaats van Israël gekomen – niets moet weten. Maar op geen enkel punt dat voor een christen essentieel is, valt hij zijn medescribent bij. Ouweneel doet dat wel; zo verklaart hij zich bereid, met de Joden, het Oude Testament de Tenach te noemen. Van de Kamp voelt zich daar echter ongemakkelijk bij. Voor hem is dit namelijk het boek voor het jodendom, dat Joden lezen door de bril van de Talmoed. Zij lezen in de Tenach niets over de christelijke Messias. Ouweneel daarentegen citeert veel teksten uit de Tenach (het Oude Testament) om te bewijzen dat juist Jezus de Messias is, voor zowel Joden als niet-Joden. Aan Van de Kamp is dit christelijk tekstgebruik niet besteed.

Verder poneert Ouweneel dat, als alle Joden in het begin van onze jaartelling christen waren geworden zij in de christelijke kerk zouden zijn opgegaan. Dan zou er nu geen volk Israël meer zijn, terwijl er heel wat eindtijdelijke profetieën zijn, die aan Gods volk nog in vervulling moeten gaan. Van de Kamp trekt uit deze stelling de conclusie dat kennelijk de christelijke Messias niet voor de Joden bedoeld is. Naar zijn overtuiging moeten Joden Joden blijven. Een Jood die Jezus toch als de Messias van Israël erkent, verliest zijn joodse identiteit. Uiteraard is Ouweneel het hiermee niet eens. Dit maakt heel duidelijk hoe diep de kloof tussen Joden en christenen is: Jezus is het struikelblok.

Bijval

Ouweneel kan zich echter bijna helemaal vinden in de beschrijving die de rabbijn geeft van het optreden van de joodse Messias als Hij zich op het gezag van de Eeuwige kenbaar mag maken. Dit zal dan zijn viervoudige opdracht zijn:

· Hij roept het joodse volk vanuit de diaspora terug naar het heilige land.

· De nakomeling van David zal tot koning worden gezalfd.

· De tempel zal worden herbouwd.

· De wederopstanding van alle doden zal plaatsvinden.

Op slechts één punt denkt Ouweneel anders: de Messias zelf is de davidische koning. Als het over het optreden van de Messias in de eindtijd gaat, volgt Ouweneel dus plotseling de Talmoedische uitleg van de Tenach. Dat wringt niet alleen voor de rabbijn, maar ook voor mij.

Ouweneels stelling dat de meeste Joden niet in Jezus konden gaan geloven, omdat het volk Israël dan zou zijn opgegaan in de christelijke kerk is speculatief. Ze is ingegeven door zijn visie dat God twee volken heeft: Israël en de Gemeente. Volgens hem is Israël tijdelijk vervangen door de Gemeente, tot het moment dat God de draad met Israël weer oppakt. Vanaf dan bestaan de twee volken van God naast elkaar. Volgens Paulus echter is God uit op één volk uit Joden en niet-Joden. Christus legde de basis daarvoor, door de muur tussen Israël en de andere volken weg te breken en de twee tot één te maken (Ef. 2:11-22). Daarmee schrijft Paulus het ‘oude’ Israël niet af en zet de kerk niet in de plaats van Israël. Gods beloften, aan Israël gegeven, blijven namelijk gelden voor de Joden. Maar ook voor hen gaan die in wezen niet anders in vervulling dan voor niet-Joden, namelijk door Jezus Christus.

Gesprek?

Het zou me niet verbazen als Ouweneel deze visie ook vervangingstheologie noemt. In elk geval noemt hij hen, die er van overtuigd zijn geraakt dat er voor Israël tijdelijk nog een glorierijke toekomst zal zijn, maar denken dat er daarna één volk van God zal zijn, in wezen vervangingstheologen. Hij vindt dat zij wel een stap in de goede richting hebben gezet, maar niet consequent zijn. Daar heeft hij volgens mij gelijk in. Dat roept echter de vraag op, of het juist is de stap te maken in de richting van zijn Bijbeluitleg (en die van Van de Kamp) over de komst van de Messias.

Naar mijn gedachte moet het voor christenen duidelijk zijn dat al Gods beloften in Christus vervuld worden, niet alleen als het over de eerste komst van de Messias gaat, maar ook over zijn tweede komst. En dat dit ook voor de Joden geldt. In werkelijkheid echter is hierover onder christenen veel verschil van mening. Gesprekken en boeken erover zijn dikwijls alleen maar een herhaling van eigen standpunten. Toch zou het mogelijk moeten zijn als christenen samen te luisteren naar de Schriften van het Oude en Nieuwe Testament, om het juiste zicht te krijgen op de verhouding tussen Joden en christenen. Wie weet komt het ooit hierover tot een verdiepend gesprek.

D. Visser, Amersfoort

 

Willem J. Ouweneel en Lody B. van de Kamp, Joden en christenen. Een verdiepend gesprek,Medema: Heerenveen 2013, 168 p.,

€ 12,50,ISBN 978 90 6353 6666 4.