In deze rubriek vertellen mensen die een functie in de kerk bekleden, iets over hoe ze deze functie in praktijk brengen. Diverse aspecten mogen daarbij aan bod komen. Bijvoorbeeld wat het werk inhoudt, hoeveel tijd het kost, welke leuke of vervelende dingen ze tegenkomen, en nog veel meer.

Vandaag ‘De organist’. Aan het woord is Anne Harkema, organist van de CGK te Delfzijl.

Hoe ik organist werd

Zoals zoveel organisten in onze kerken ben ik geen beroepsorganist. Via het muziekkorps, dat over de kop ging, ben ik bij het trap-orgeltje terecht gekomen. Dat ging zo aardig dat mijn ouders zeiden dat ik les moest hebben. Dus ging ik elke zaterdagmorgen naar een vrijgezelle mevrouw, die een kaaswinkel had. Lesgeven en kaas verkopen gingen prima samen, want ze zei regelmatig: 'Speel maar gewoon door. Ik hoor je ook wel vanuit de winkel.' Na een aantal jaren les ging heel geleidelijk de knop om. Ik werd als vanzelf organist. Eerst op de zondagsschool, elke zondagmorgen na de dienst. ‘Er was niemand anders.’ Daarna op de jeugdvereniging. En als laatste oefenstap tijdens het avondmaal, als mijn broer, die ook organist was, aan tafel ging. Als je dat kon was je volleerd. Vanaf die tijd heb ik elke zondag minsten één keer tijdens een kerkdienst gespeeld. In de eigen gemeente, maar ook regelmatig in naburige gemeenten, waar op sommige zondagen geen organist beschikbaar was.

Voorbereiding van de dienst

De voorbereiding van de dienst begint bij een ‘orgelbriefje’. Je stelt je zelf een aantal vragen, zoals: Is het een bijzondere dienst? In welke periode van het kerkelijk jaar zitten we? Wat is de tekst waarover gepreekt gaat worden? Welke kant zou de dominee hiermee opgaan? Is het lied dat we zingen onbekend? Moet er een keer voorgespeeld worden? Is er ruimte in de dienst om een volwassen voorspel te laten horen, of is het op dat tijdstip meer gepast kort even de toon aan te geven? Is er kindernevendienst ? In dat geval moet er een extra lang naspel zijn, omdat er gewacht moet worden op de ouderling van dienst, die de kinderen weer ophaalt. Op welk moment wordt de collecte gehouden? Wat ga ik spelen voor de aanvang van de dienst?

Ik ben met die voorbereiding toch al gauw twee uur bezig.

 

De zondag

Na vijftig jaar orgelspelen ben ik nog elke zondag zenuwachtig. Niets aan te doen. Het gezin weet dit al en houdt er fijn rekening mee. Op tijd klaar staan om naar de kerk te gaan, bij de kerk toch proberen de mensen te groeten, terwijl je gedachten al ergens anders zijn. Achter het orgel nog even alles doornemen en klaar leggen.

Gelukkig hebben we nu een kerk waarin de organist boven mag zitten. Dit is wel anders geweest. Pontificaal voor in de kerk. Elke (mis)stap is dan voor de gemeente te volgen!

Ik merk dat ik steeds korter vóór de dienst ga spelen. Het ‘hoort’ een kwartier te zijn, maar ik zit nu dichter bij de vijf minuten. Dat heeft te maken met het feit dat de dienst een andere invulling heeft gekregen. Vroeger was het stiller in de kerk. Tegenwoordig is de tijd vóór de dienst meer een ontmoeting met elkaar, een gezellig samenzijn. ‘Het is voor de onderlinge band goed om met elkaar te praten.’ Is dit een vervlakking of een verrijking? Ik spreek hier geen mening over uit, ik probeer het te accepteren.

 

Wisselwerking tijdens de dienst

Als we het eerste lied zingen word je al gauw opgenomen in het geheel. Je mag je emoties en creativiteit gebruiken om de zang ingetogen te laten klinken, of juist met een opjuttend tussenspel de zang te enthousiasmeren. Je begint de stemming van de predikant en de gemeente aan te voelen en daarop in te spelen.

Als het ‘klikt’ krijg je je beloning: je raakt ontroerd door de combinatie van woorden en muziek. En soms stijg je boven jezelf uit en doen je vingers iets moois dat je niet had verwacht. Geweldig dat je dit mag doen in dienst van God en Zijn gemeente! Hem alleen de eer!

 

Anne Harkema, Delfzijl