In 2017 vierden de Christelijke Gereformeerde Kerken hun 125-jarig bestaan. In het Kerkblad is er enige aandacht aan gegeven. Tussen 2017-2025 zijn er twaalf gemeenten in het Noorden die plaatselijk hun 125-jarig jubileum vieren. Op de redactie vroegen we ons af of we die gemeenten moesten vragen een artikel te schrijven en zo in het Kerkblad aandacht te geven aan die jubilea. Omdat we twaalf gelijksoortige artikelen voorzagen, hebben we besloten dat we in een aantal artikelen wat algemener ingaan op deze jubilea. In dit tweede artikel kijken we nader naar de gemeenten die in het Noorden zijn ontstaan.

 

De CGK blijft dus bestaan na 1892. Eerst met drie gemeenten, twee predikanten en zevenhonderd leden. Maar al snel worden er nieuwe gemeenten gesticht. Tussen 1892 en 1900 komen er jaarlijks gemeenten bij: 5; 15; 9; 9; 5; 3; 7; 2; 5. Aan het eind van 1900 zijn er drieënzestig plaatselijke gemeenten door het hele land. In het Noorden zijn het er achttien. In chronologische volgorde ontstonden er gemeenten in het Noorden in Lutten (sinds 2008 ‘verhuisd’ naar Hardenberg), Kampen, Steenwijk, Leeuwarden, Suawoude (tot 1948), Harlingen, Groningen, Emmer-Compascuüm (tot 1977), Urk (Eben-Haëzer), Zwolle, Midwolda, Ulrum, Nieuw-Amsterdam (tot 2018), De Krim (tot 2008), Zwartsluis (tot 2008), Elburg, Valthermond (tot 1996) en Damwoude. Een ongekende groei dus, een bevestiging voor de initiatiefnemers van de voortzetting van de CGK.

 

Groei. Maar waarom?

Maar waarom ontstaan die gemeenten? Elke gemeente heeft natuurlijk zijn eigen verhaal. Veel gemeenten hebben daar rond het honderdjarig bestaan (of al eerder) een gedenkboek over geschreven. We lezen daarin vaak over de inhoudelijke redenen. Het gaat over het verschil tussen Afscheiding en Doleantie. Het gaat over de leer van Kuyper en van de veronderstelde wedergeboorte. Maar er spelen natuurlijk allerlei andere motieven een rol.

 

Heel wat gemeenten verwijzen naar de landelijke vereniging. Daar zijn ze het niet mee eens. En de bezwaren die door Van Lingen en Wisse zijn ingediend op de synode van 1892 worden herhaald. Er zijn ook gemeenten waar een conflict de reden van ontstaan is. Weer andere gemeenten ontstaan omdat plaatselijk de twee GKN-kerken samengaan. En als dan de kerk van de Doleantie veel groter is dan die van de Afscheiding, dan geeft dat het gevoel te worden ‘opgeslokt’. Dat kan een reden zijn om toch een eigen kerk te stichten. Toch blijft het ook hier onmogelijk om precies te achterhalen wat de reden is waarom gemeenten ontstaan. Er spelen vaak veel meer dingen mee dan in de officiële stukken worden vermeld. En voor veel mensen zal het ook een gevoelskwestie zijn geweest. Ze voelen zich niet thuis in de nieuwe kerk en zoeken dat wat ze missen uit hun oude kerk.

 

De gemene deler in al de motieven die te vinden zijn voor het voortbestaan van de CGK is dat die kerk groeit, omdat die er is. Mensen hebben een keuze, een alternatief. Als het niet ‘bevalt’ in de eigen, nieuwe kerk – dan is er een mogelijkheid om terug te keren. Als er een conflict is waardoor mensen niet meer in de GKN kunnen of willen blijven, dan is er een alternatief. We kunnen met geen mogelijkheid nagaan wat er gebeurd zou zijn als de CGK niet was voortbestaan, maar dat de groei in die eerste jaren niet alleen maar reden is voor een feest, dat is duidelijk.

 

Noorden

Ook in het Noorden spelen al de genoemde overwegingen een rol. Er is weinig verschil in groei en in motieven tussen het Noorden en andere delen van het land. Het is een landelijke tendens, waar het Noorden min of meer naadloos in past. Het is natuurlijk per gemeente verschillend wat er te schrijven is over die beginperiode. Dat heeft te maken met de reden waarom een gemeente ontstaan is. Soms was het een groepje van dertig mensen die zich aansloten bij de CGK. Soms was het een (groot) deel van de voormalige CGK die overkwamen en opnieuw christelijk gereformeerd werd. Op het platteland waren de omstandigheden vaak anders dan in de stad. En als een conflict de reden was om aansluiting te zoeken bij de CGK, dan waren er voortsudderende conflicten met de ‘oude’ kerk die in de beginperiode het gemeenteleven beheersten.

 

De vraag of de CGK eigenlijk bestaansrecht had, werd niet vaak gesteld. Soms werd die vraag opgeworpen van de ‘andere kant’ – vanuit de GKN. Maar de christelijke gereformeerden verwezen dan naar het bezwaarschrift van Wisse en Van Lingen op de synode van 1892. Dat waren de gronden en daarop stonden zij tegenover de GKN. Of dat inhoudelijk helemaal terecht was? Lang niet altijd. Nogmaals: de persoonlijke motieven wogen waarschijnlijk vaak zwaarder dan de formele grond. Maar naar dat laatste werd wel steeds verwezen. Officieel is dat de reden. En dat vond men in die tijd voldoende grond om een eigen kerkgenootschap te vormen. Daarin vond men voldoende bestaansrecht. De groei werd vervolgens gezien als een bevestiging. En binnen de CGK was er grote eenheid. Daarover in een volgend artikel meer.

 

Wouter Moolhuizen, Dedemsvaart