Het hoogste geluk bestaat hierin dat de Allerhoogste zich over jou ontfermt. Wat geeft meer vreugde dan dat Hij voor je zorgt, je redt uit diepe verlorenheid, uit de vreselijke ellende van de macht van zonde, dood en schuld? Zaligheid bestaat in goddelijke ontferming, en dat Hij eens verklaart dat je zijn koninkrijk in heerlijkheid mag binnengaan.

 

De gave van dit geluk is een groot wonder! Allen leefden wij van nature onder de macht van de zonde. Wij waren opstandelingen. En dat God je tóch barmhartigheid toont! Een wonder. En zo beloofde Jezus zijn discipelen en al de zijnen barmhartigheid. Uit genade.

Ondertussen ging Hij ervan uit dat allen die Hem volgen, ook zelf barmhartigheid zouden betonen aan hun naaste. Ja, dat kan dan toch niet anders? Als je zelf barmhartigheid hebt ondervonden, zal je dat toch ook naar anderen toe betonen? En als je niet barmhartig wílt zijn, hoe kan God dan ooit zijn barmhartigheid aan jou kwijt? Als je hart van steen is? Jezus vraagt van zijn discipelen en daarmee ook aan ons dat wij barmhartige daden zullen verrichten.

 

Voorbeeld

Wat houdt het doen van barmhartigheid dan in? Als je zo'n woord beter wilt begrijpen, moet je nagaan wat het betekent op andere plaatsen in de Bijbel. Je moet ook kijken naar iemand die écht barmhartig was, en daarvan een goed voorbeeld heeft gegeven. Dan kun je je aan die persoon spiegelen, en zeggen: zó wil ik ook zijn.

Naar wie kunnen we dan beter kijken dan naar Jezus zelf? In het evangelie lezen we dat Jezus op een gegeven moment een tollenaar opdraagt Hem te volgen. Deze tollenaar was Matteüs, ook wel Levi genoemd, de latere schrijver van het evangelie waarin deze geschiedenis staat vermeld (Mat.9,9-13).

Jezus beval hem dat hij zijn leerling moest worden, terwijl Matteüs nota bene een tollenaar was! Hij was een man met een slechte reputatie. Hij had de naam dat hij bij het innen van belasting geld voor zichzelf vroeg ten koste van zijn eigen volksgenoten. Een zakkenvuller dus. Deze man werd door Jezus geroepen, en … gehoorzaamde.

 

Eten

Maar dan gaan ze ook met elkaar eten: Matteüs, vele tollenaars en zondaars, en Jezus met zijn discipelen. Je vraagt je af: hoe was dat ooit mogelijk dat Jezus met zulke mensen at? Wij hebben soms wel eens moeite om de maaltijd te gebruiken samen met diegenen die ons niet zo liggen. We voelen ons dan niet helemaal op ons gemak. Maar Jezus zocht hen op. Hij at met mensen aan de rand van de samenleving. Blijkbaar is juist dat barmhartigheid! Dat je geeft om mensen aan de rand van de samenleving, en door de maatschappij worden uitgekotst: 'Met hen willen we niets te maken hebben.' Zo spraken toch ook de joodse geleerden in die dagen over tollenaars? Deze geleerden keurden zorg aan mensen zonder kennis van de wet af. Niet met hen omgaan! Maar Jezus benaderde tollenaars en zondaars heel anders. Hij verklaarde juist dat zij ziek waren en hulp nodig hadden, en Hij wilde hun dokter zijn.

Vervolgens verkondigde Jezus de heilige wil van God: 'Barmhartigheid wil Ik en geen offerande.' In dat huis van die tollenaar verwees Jezus naar een situatie in de tijd van het Oude Testament, en vertelde over de tijd van de profeet Hosea. Mensen zongen toen prachtige liederen bij het heiligdom van God, en brachten vele offers, terwijl zij – hoe konden zij dat doen? – ondertussen aan hun naaste in nood voorbijgingen. Zij deden zoals die leviet en die priester uit de gelijkenis (Luc.10,25-37). Hosea verkondigde echter toen – zo zei Jezus – de wil van de Allerhoogste: barmhartigheid! Geen offers! Natuurlijk, de offerdienst was nodig, God had daarin vreugde. Maar als je daden daarmee strijden, zijn al die offers volstrekt waardeloos en een belediging van de Allerhoogste.

 

Wee

Dat is een punt waaraan ook de kerk vandaag zich moet toetsen: zijn wij daadwerkelijk barmhartig jegens onze naaste die hulp nodig heeft? Het kan voorkomen dat mensen die de naam van God aanroepen onbarmhartig zijn. Je kunt het je niet voorstellen, maar het gebeurt. Soms kunnen zij zelfs verschrikkelijk onbarmhartig zijn.

Jezus heeft daarover gesproken, onder andere in zijn strafrede tegen de schriftgeleerden en de farizeeën. Hij velde een scherp oordeel over hen: wee u, schriftgeleerden en farizeeën, u huichelaars, wee u, wee u, blinde wegwijzers (Mat.23,13-36). Negen keer sprak hij een wee-woord – een soort antizaligspreking – tegen de leiders van de kerk in zijn dagen! En: 'U geeft tienden van de munt, u offert aan God, en geeft Hem de opbrengst van het land van de dille en de komijn, maar u hebt het belangrijkste van de wet verwaarloosd.' Duidelijk is wat het belangrijkste is. Bij de top drie hoort het bewijzen van barmhartigheid (Mat.23,23). Zalig de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid geschieden (Mat.5,7).

(Volgende week het derde en laatste deel.)

 

D.J. Steensma, Feanwâlden