Naast of in plaats van God geen andere goden dienen!, zo begint de decaloog. Het volk Israël mocht helemaal niets voor andere goden voelen, niet aan hen denken, en er geen enkel belang aan hechten.

 

Ook voor ons mogen er geen andere goden bestaan tegenover God. De traditie heeft gekozen voor de weergave van dit gebod met een toekomende tijd: U «cursief» zult «einde cursief» geen andere goden voor mijn aangezicht hebben (Ex.20,3; Deut.5,7). Zo doen allerlei vertalingen.

 

Belofte

Daar kan een streng gebod in doorklinken: je zult het niet doen! Maar ook een belofte: zo zal het volk van het verbond zijn; als je bij het volk van het verbond hoort, zal je je leven zó inrichten. Deze toekomende tijd klinkt ons vertrouwd in de oren: U zult niet …

In elk geval is dit eerste gebod geen koude, kille regel uit een rechtsboek. Het wordt direct na de aankondiging van de bevrijding uit Egypte vermeld (Ex.20,2). God schenkt vrijheid. Om ons op die weg te houden slaat Hij piketpaaltjes. Het eerste is: Laten er geen andere goden voor u zijn!

Deze bepaling was overigens ook al bekend voordat God de decaloog bekendmaakte. Eerder gaf hij Jakob de opdracht de vreemde goden uit zijn familie weg te doen (Gen.35,2).

Wat Mozes vervolgens op de Sinaï hoorde, heeft hij Israël met kracht voorgehouden: Luister, Israël: de HERE, onze God, de HERE is de enige! Heb daarom de HERE, uw God, lief met ​hart​ en ziel en met inzet van al uw krachten (Deut.6,4-5). Laat u niet in met de ​goden​ van de omringende volken; u zou daarmee de toorn van de HERE over u afroepen en Hij zou u van de aardbodem wegvagen. Want de HERE, uw God, die in uw midden is, duldt geen ​andere ​goden​ naast zich (Deut.6,4-5). Jezus heeft dit gebod later onderstreept: U zult de Here, uw God liefhebben met geheel uw hart, met geheel uw ziel en met geheel uw verstand (Mat.22,37-38; Mar.12,28b-29).

 

Praktijk

Dit gebod houdt dan ook in dat wij niets van wat bij God hoort, op andere goden mogen overdragen. Wat wij Hem schuldig zijn, is ontelbaar. Samengevat noemt Calvijn vier kernbegrippen: aanbidding, vertrouwen, aanroeping en dankzegging.

De Heidelbergse Catechismus legt uit wat afgoderij is: in plaats van of naast de enige ware God, die zich in zijn Woord geopenbaard heeft, iets anders bedenken of hebben waarop men zijn vertrouwen stelt (HC 95). Een afgodendienaar vereert en dient het schepsel boven de Schepper (vgl. Rom.1,25).

Wie over het eerste gebod nadenkt, kan allerlei vragen uit de praktijk van het leven bedenken die daarmee in verband staan. Bijvoorbeeld de vraag wat het inhoudt om de enig, ware God te erkennen, om Hem alleen te vertrouwen en je in alle ootmoed en geduld alleen aan Hem te onderwerpen, van Hem alleen het goede te verwachten en Hem alleen met je gehele hart liefhebben, vrezen en eren (vgl. HC 94). Een ingrijpende vraag. De Heidelbergse Catechismus zegt dat wie gelooft eerder alle schepselen prijsgeeft dan dat hij iets tegen de wil van deze God zou doen (HC 94).

Daarnaast kunnen allerlei andere vragen aan de orde komen, bijvoorbeeld welke kwalijke praktijken eruit voortvloeien als je tegenover God toch andere goden stelt. Dan kan gesproken worden over de manier waarop mensen op allerlei zaken in de werkelijkheid hun vertrouwen kunnen stellen, over bijgeloof, waarzeggerij en occultisme, toverij en demonenverering, vergoddelijking van de natuur, de verhouding tussen het geloof in God ten opzichte van de godsdiensten in deze wereld, heiligenverering, en over vele andere zaken. Dat zien we dan ook vaak in boeken waarin het eerste gebod wordt besproken: een heel scala van onderwerpen komt dan aan de orde.

 

Kennis

Het  eerste gebod spreekt niet alleen over het vereren en dienen van God, maar over veel meer dan godsdienst alleen. Het geeft ons ook kennis over de werkelijkheid waarin we leven. Als we dit gebod niet zouden hebben, zouden we toch overal in de wereld goden zien? Dan leefden we toch nog in het heidendom van een betoverde wereld? Overal zouden we duistere krachten waarnemen, of juist krachten waarvan we zouden menen dat ze ons konden helpen. Het eerste gebod maakt ons duidelijk dat we naast of in plaats van God geen andere goden mogen laten bestaan. Ze zijn er gewoon niet. Hoe zou je ze dan dienen? God is de Schepper, de enige, ware God.

Alleen wie Hem erkent, heeft echte, fundamentele kennis van de wereld waarin wij leven. Wie Hem daarentegen niet erkent, mist het zicht op zijn goede ordeningen. Dit gebrek aan kennis werkt door in de omgang met de werkelijkheid. Het gevolg daarvan is dat mensen zelf ordeningen creëren, en daarop hun vertrouwen stellen. Zij beschouwen de werkelijkheid dan als ruw materiaal waaraan zij zelf vorm moeten geven. Maar die vorm is uiteindelijk een schijnwerkelijkheid.

De Bijbel laat daarvan iets zien in het verhaal over de torenbouw van Babel. Dit project veroorzaakt miscommunicatie waardoor mensen schade lijden. Maar ook later in de geschiedenis van Israël worden de gevolgen van afgodendienst zichtbaar: het volk wordt weggevoerd in ballingschap.

 

(wordt vervolgd)

 

D.J. Steensma, Feanwâlden