Verscheidene predikanten in ons kerkverband hebben een bijzondere opdracht. Ze worden wel ‘artikel-6-predikant’ genoemd. Dat klinkt wel wat dor en droog, maar hun werk is dat allerminst. In een reeks artikelen en interviews vertellen zij over dat werk. Deze week draagt ds. Peter Visser zijn steentje daaraan bij.

 

Artikel 6 gaat over predikanten met een speciaal werkveld dat onder een bepaald deputaatschap (kerkelijke commissie) valt. Deze predikanten zijn daardoor niet beschikbaar voor het werk als gemeentepredikant en vallen daarom onder de regelingen van artikel 6 van de kerkorde. Feitelijk is het zo dat alleen zij die aan externe werkgevers verbonden zijn (Defensie, Justitie of een instelling in de gezondheidszorg bijvoorbeeld) de artikel 6-status dienen te krijgen. De classis heeft dan de rol om de arbeidsovereenkomst goed te keuren.

 

Vrijgesteld

Predikanten die niet voor een externe partij werken, maar voor een deputaatschap met de rol van werkgever, worden ‘vrijgestelden’ genoemd. Hun gemeente staat ze af voor werk ten dienste van het hele kerkverband en stellen ze vrij van het werk in de gemeente. Zulke predikanten werken dan inhoudelijk voor het curatorium van de Theologische Universiteit, deputaten kerk en Israël, zending, evangelisatie, diaconaat of varenden. Wel zijn en blijven deze predikanten verbonden aan de gemeente die hen vrijgesteld heeft.

 

Taken

Na deze wat technische opmerkingen is het de vraag of ik eigenlijk wel terecht onder artikel 6 val. Dat was in het verleden wel zo, toen ik van 2007 tot 2017 bij Defensie als externe werkgever werkzaam was. Maar momenteel is de situatie anders. Ik heb namelijk twee werkterreinen in dienst van de kerken: enerzijds als missionair consulent bij deputaten evangelisatie, anderzijds als missionair predikant bij een ‘pioniersplek’ (een missionair initiatief) die zich voornamelijk richt op moslims. Het eerste word ik geacht voor ongeveer 25% van mijn tijd te doen, het tweede voor circa 75%.

Ik heb dus het voorrecht dat ik als missionair predikant voor een kwart ‘gewoon’ dominee ben van de Pniëlkerk in Veenendaal, die mij in 2017 daartoe beriep. Voor driekwart ben ik vrijgesteld voor werk in het kerkverband bij deputaten evangelisatie. Wat dat betreft is de artikel 6-aanduiding dus feitelijk niet van toepassing.

Hoe dan ook: het is een voorrecht dat ik dit predikantswerk mag combineren met dat van missionair consulent. Daardoor ken ik de (weerbarstige) praktijk van de missie in een aandachtswijk van Veenendaal en kan die ervaring aanspreken wanneer ik kerken adviseer en begeleid als het gaat om hún missionaire werk.

 

Begin

Hoe is dat nu allemaal zo gekomen, dat ik dit werk mag doen? Het begin ligt, denk ik, in mijn tienerjaren. Ik herinner me dat ik op zondagochtenden op weg naar de kerk door de stille straten van Den Haag liep en me afvroeg: wat doen we nu eigenlijk als kerk om de mensen hier met het Evangelie te bereiken? Wat houdt ze bezig, hoe staan ze in het leven en hoe kunnen ze leven zonder God?

Jaren later als student, en later nog als predikant in de gemeente kristalliseerde dit verder uit: aan buitenkerkelijke relaties van gemeenteleden boden we een cursus christelijk geloof aan. Via deze weg zijn er verschillende mensen toen tot geloofsbelijdenis en doop gekomen.

In mijn periode als legerpredikant heb ik veel gesprekken gevoerd met jonge mensen uit families van meerdere generaties ongelovigen. Wat zeg je dan tegen mensen die ‘niets hebben met jouw God’? Stopt het gesprek daar, of begint het dan juist? Ik leerde het laatste: God is niet ver van ieder van ons (Hand.17,27). Het feit dat wij mensen leven, te eten hebben en op zoek zijn naar ‘zin’ is al een bewijs dat God Zijn mensen niet loslaat (Hand.14,16-17).

 

Eiland

Toen er een vacature ontstond bij deputaten evangelisatie meende ik dat ik de kerken kon dienen met de opgedane ervaring. De missionaire roeping van de kerk gaat mij erg aan het hart. Ik merk in de kerken een mix van verlangen, verlegenheid en onmacht als het daarom gaat. Het lijkt erop dat de kerken als geheel (uitzonderingen daargelaten) nog niet zijn omgeschakeld naar de zendingssituatie waarin we terecht zijn gekomen of terecht aan het komen zijn. Het gemeentelijke leven, het werk van de kerkenraad en predikant, het is vooral gericht op wat in de gemeente gebeurt en te doen is.

Lang geleden, in de zestiende eeuw bijvoorbeeld, was dat niet zo. De kerk zorgde voor zaken die tegenwoordig door de overheid worden geregeld, bijvoorbeeld voor scholen, de zorg voor ouderen, ziekenhuizen, weduwen en wezen. Predikanten hadden een publieke functie, bijna zoals die van een burgemeester nu. Dat is door verzuiling en secularisatie anders geworden. Veel kerken werden een eiland in de samenleving en raakten daaraan gewend (vgl. Gerben Heitink, Biografie van de dominee, 2001).

 

Mogelijkheden

En dat terwijl er, bijvoorbeeld onder leiding van de diakenen, meer en meer mogelijkheden zijn om juist dichtbij, in dorp of stad, dienstbaar te zijn in de samenleving als christelijke gemeenschap. Door als gemeente vrijmoedig in de publieke ruimte te staan, wordt duidelijk wat Christus doet in mensenlevens en in de gemeenschap van de kerk. Relaties met ongelovige mensen kunnen gelegd en versterkt worden. En juist – zo blijkt telkens weer – relaties met niet-christenen zijn van groot belang om iets van het Evangelie te laten merken, hetzij mét, hetzij zónder woorden (1Pet.3,1-2).

Daar zou veel meer over te vertellen zijn. Ik doe dat graag, met mijn collega-consulenten van zending, diaconaat en evangelisatie in allerlei ontmoetingen in de kerken, hetzij online of – liever nog – in het echte leven.

 

Ds. P. (Peter) L.D. Visser, Veenendaal.