De 181 Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland en België vormen samen het kerkverband van de Christelijke Gereformeerde Kerken. Waar komt dat kerkverband vandaan? Waar staat dat in de Bijbel? En wat betekent het kerkverband? Zijn die 181 kerken filialen van de firma CGK? Of zijn die 181 kerken compleet zelfstandig? Wat hebben ze dan met elkaar te maken? Moeten plaatselijke kerken zich houden aan afspraken die in de breedste vergadering van de kerken – de generale synode – gemaakt zijn? Heeft het zin om het kerkverband in stand te houden?

In een paar artikelen willen we proberen antwoorden op die vragen te vinden.

 

De wortels

De Bijbel kent het verschijnsel kerkverband niet, maar beschrijft wel hoe plaatselijke nieuwtestamentische gemeenten elkaar ondersteunen. Het kerkverband is dan ook niets anders dan een georganiseerde vorm van ondersteuning. Die ondersteuning kan financieel, maar ook geestelijk zijn.

De wortels van ons kerkverband liggen in Emden. Daar kwamen in 1571 de Nederlandse kerken uit de Reformatie bijeen. Op basis van de Schrift en de Nederlandse Geloofsbelijdenis stelde men een kerkorde op waarin de afspraken voor het kerkelijk leven werden vastgelegd. Omdat er eenheid in belijden was, was er grond en reden om alle dingen die nodig waren gezamenlijk te regelen. De organisatie van de kerken die daar werd afgesproken, werd niet opgelegd door een synode, maar door de kerken met algemene instemming goedgevonden.

Zegt de belijdenis niet dat je elkaar moet zoeken, als plaatselijke kerken elkaar herkennen als kerk van Christus en zij belijdenis doen van hetzelfde geloof?

De grond onder het kerkverband is niet het afspreken van kerkelijke regels, maar de eenheid in belijden.

 

Het stelsel

Men koos in Emden voor een presbyteriaal-synodale kerkregering. Die aanduiding heeft twee componenten: presbyter: de oudste/de ouderling; en synode: de vergadering waarin de afgevaardigden van de kerken samenkomen.

Dit stelsel werd in beginsel ontwikkeld door Calvijn die teruggreep op de Schriftgegevens.

Het uitgangspunt is dat de gelovigen ter plaatse samen een volwaardige kerk zijn, met eigen ambtsdragers (predikant of leerouderling, (regeer)ouderlingen en diakenen) die gezamenlijk de kerkenraad vormen. De plaatselijke kerken worden tot een geheel verbonden in classes, particuliere (provinciale) synoden en een generale synode.

In deze vorm van kerkregering is geen plaats voor hiërarchie – volgens het woordenboek: rangorde in het priesterambt. Met die vorm van kerkregering – de top-down structuur: paus, aartsbisschoppen, bisschoppen, priesters - die men eeuwenlang gewend geweest was, werd radicaal gebroken. Eén is aller Heer: Jezus Christus.

Dit woog zo zwaar in de tijd na de Reformatie dat de eerste gereformeerde kerkordes ermee begonnen. Ik citeer art. 1 van de kerkorde van Emden in de oorspronkelijke tekst: Gheen Kercke zal over een ander Kercke, gheen Denaar des Woorts, gheen Ouderlinck noch Diaken sal d’een over d’ander heerschappie voeren, maar een ijegelijck sal hen voor alle suspicien, ende aanlockinge om te heerschappen wachten.

Toen was het art. 1, nu is het art. 85 - het op twee na laatste.

 

 

 

één of 181?

De keuze voor deze vorm van kerkregering geeft dus meteen antwoord op de vraag of die 181 plaatselijke Christelijke Gereformeerde Kerken filialen zijn van de firma CGK. Dat zijn ze dus niet! Elke plaatselijke kerk is een zelfstandige openbaring van het lichaam van Christus. Daarom spreken we (sinds 1947) ook van Christelijke Gereformeerde Kerken (in het meervoud) en dat in tegenstelling tot de Rooms-Katholieke Kerk en de Protestantse Kerk Nederland (beide in het enkelvoud).

Tegelijk geeft die keuze antwoord op die andere vraag of die 181 plaatselijke Christelijke Gereformeerde Kerken compleet zelfstandig zijn en niets met elkaar te maken hebben. Dat is ook niet waar! Dat noemen we het congregationalisme, waarbij elke gemeente in feit onafhankelijk is van de andere gemeenten. We zien dat stelsel bij evangelische groeperingen.

Plaatselijke kerk en kerkverband bevinden zich niet in een concurrentiepositie ten opzichte van elkaar, zij vullen elkaar zelfs niet aan. Ze behoren zo vanzelfsprekend bijeen, dat de Schrift het woord kerk (ekklèsia) zowel voor de plaatselijke kerk als voor de bovenlokale gemeenschap van de kerken kan gebruiken (W. van ’t Spijker).

 

De spanning

Voor kerken die gereformeerd willen zijn betekent dit stelsel met de twee componenten (presbyteriaal-synodaal) een voortdurend zoeken naar de juiste balans tussen plaatselijke zelfstandigheid en gemeenschappelijke gebondenheid (H.J. Selderhuis).

Vandaag lijkt het erop dat het presbyteriaal-synodale stelsel van twee kanten onder druk staat. Aan de ene kant zijn er gemeenten die minder binding lijken te voelen met het kerkverband en op aangelegen punten afwijken van kerkordelijke besluiten. ‘Wij gaan onze eigen gang.’

Aan de andere kant zien we een beweging om vanuit het centrum de gelederen te sluiten. ‘De kerkorde moet stringenter gehandhaafd worden, desnoods met aanvullende regels. Dan komt er meer uniformiteit in de kerken en afwijkende gemeenten kunnen tot de orde geroepen worden.’

Beide bewegingen staan op gespannen voet met het kerkmodel dat vanaf het begin van de Christelijke Gereformeerde Kerken van kracht is geweest (in lijn met de kerken uit de Reformatie), waarbij het primaat bij de plaatselijke kerken ligt én kerken zich binden aan synodale besluiten. Beide bewegingen versterken elkaar ook: waar kerken hoe langer hoe meer gaan denken en handelen alsof ze totaal op zichzelf staan, klinkt de roep om het nemen van maatregelen door kerkelijke vergaderingen.

Waar de kerkorde verstikkend gaat werken, zullen gemeenten verlangen naar meer vrijheid en geneigd zijn om afwijkende besluiten te nemen.

 

H.J.Th. Velema, Hoogeveen

 

Ds. H.J.Th. Velema is emerituspredikant van Zierikzee en secretaris van deputaten kerkorde en kerkrecht