Gestolen water is zoet, zo zei Salomo. En ook: In het geheim genuttigd brood is aangenaam (Spr.9,17). Blijkbaar ontstaat bij mensen een goed gevoel als ze hun naaste te slim af zijn. Diefstal kan echter ook ten opzichte van God plaatsvinden. Het vooruitzicht op het bezit van luxe goederen bracht Achan tot belediging van de Allerhoogste.

 

Achan pleegde deze eerroof toen hij zich een mooie kostbare Babylonische mantel, tweehonderd sikkel zilver en een grote goudstaaf toe-eigende, nadat de HERE Jericho in de handen van Israël had gegeven (Joz.7,21). Terwijl volgens de wet van Mozes op andere vormen van diefstal doorgaans een geldboete staat, legde God bij deze diefstal een hogere straf aan de schuldige op.

 

Mensenroof

Het verbod op stelen is het achtste gebod in de decaloog, die door de HERE God aan Israël werd gegeven (Ex.20,15; Deut.5,19). Waarschijnlijk bedoelde Hij daarmee allereerst een verbod op de diefstal van een slaaf of slavin, of van meisjes om daarmee het tekort aan vrouwen in de eigen stam aan te vullen (vgl. Richt.21,21-23). Daar kunnen we ons wel een voorstelling bij maken. Mensenroof was geen onbekend verschijnsel in die tijd. Volkeren namen uit hun oorlogen overwonnenen als slaven mee. In het oude Griekenland werd daardoor dagelijks werk gezien als slavenarbeid.

Het achtste gebod veroordeelt dan bijvoorbeeld wat de broers van Jozef (lang voor de afkondiging van de tien geboden) deden toen zij hem verkochten aan de Midianieten. Later zou Jozef zeggen dat hij met geweld was geroofd uit het land van de Hebreeën (Gen.40,15). Mozes is daarover duidelijk: Wie een mens ontvoert, of hij hem nu verkocht heeft, of dat hij hem nog in zijn bezit heeft, moet zeker gedood worden (Ex.21,16; Deut.24,7).

De HERE hecht aan de vrijheid van het mens-zijn. Slavenarbeid is een grove schending van de goddelijke scheppingsbedoeling en de menselijke waardigheid. God heeft zijn volk uit Egypte bevrijd. Met een herinnering daaraan beginnen de tien geboden zelfs. Hoe zouden de Israëlieten dan zelf mensen in slavernij nemen?

Maar dit verbod op stelen heeft ongetwijfeld een bredere strekking. God verbiedt de aantasting van élk eigendom van de naaste. Deze bredere strekking kan ook positief worden geformuleerd: respecteer de naaste en zijn eigendom! Of zelfs: dien en bevorder diens welzijn! Liefde vraagt niet alleen dat je de naaste geen schade toebrengt (door te stelen) maar ook dat je het mens-zijn van je naaste respecteert, dient en bevordert. De HERE wil niet alleen dat wij ons van het slechte onthouden, maar ook dat wij het goede doen! Niet stelen betekent kort samengevat wat in de gulden regel is verwoord: Alles wat jij wilt dat de mensen jou doen, moet jij ten opzichte van hen doen (Mat.7,12).

 

Scheppingsopdracht

Zo geldt voor alle geboden in de Schrift dat zij meer zeggen dan de letter verwoordt. Een gebod impliceert een verbod, en een verbod impliceert een gebod. Paulus bijvoorbeeld trekt de lijn van het achtste verbod op deze wijze door in zijn brief aan de Efeziërs: Wie van stelen een gewoonte heeft gemaakt, moet daarmee breken en helemaal niet meer stelen, maar zich liever inspannen goed werk te doen om iets te kunnen delen met wie gebrek lijdt (Ef.4,28). Het verbod op stelen bevat de positieve aanwijzing zelf de handen uit de mouwen te steken. Zo heeft de HERE ons geschapen. Hij heeft ons geroepen om te werken.

Dit werk betreft allereerst het scheppingsmandaat, of anders gezegd: de scheppingsopdracht, namelijk om de aarde te bebouwen en te bewaren (Gen.1,28-29). God wil in zijn zorg voor zijn schepping ons gebruiken. We mogen zijn rentmeesters zijn in zijn zorg voor en bewaring van zijn schepping. Daarbij zal ons werk de mogelijkheden die Hij in de schepping heeft gelegd, tot ontplooiing mogen brengen.

Dit werk betreft vervolgens ook de mensenwereld. Mens-zijn op aarde betekent dienstbaar zijn aan mens en samenleving. Daarin komt direct een belangrijk doel naar voren van onze dagelijkse noodzakelijke bezigheden: die bezigheden staan ten dienste van onze naaste. Is dat niet de samenvatting van de geboden? Zegt de Schrift niet dat in liefde jegens de naaste de wet wordt vervuld? Dan vallen allerlei soorten dagelijkse bezigheden hieronder. Het is alles wat dagelijks moet gebeuren, in de huishouding of buitenshuis, betaald of onbetaald, in welk verband ook.

 

Kern

Uiteindelijk ligt de kern van het achtste gebod hierin de naaste niet te onthouden waar hij of zij recht op heeft. Werk is gelet op het liefdegebod allereerst bedoeld als zorg voor de naaste, direct of indirect.

Zo is óók het voorzien in het eigen levensonderhoud een vorm van liefde: je wilt de ander dan niet nodeloos tot last zijn.

Paulus wijst christenen in Tessalonica op zijn eigen voorbeeld. Hij wilde in zijn eigen levensonderhoud voorzien (2Tess.3,7-8) om de schijn te vermijden dat hij profiteerde van hun gastvrijheid. Zijn bereidheid in eigen levensonderhoud te voorzien hield hij de gelovigen in Tessalonica voor als voorbeeld. Wie kan werken, moet dat ook doen. Wie echter niet wil werken, en profiteert van de goedheid van zijn naaste, werpt een smet op de naam van Christus en zijn gemeente (vgl. 2Tess.3,10).

Paulus sloot zich in zijn vermaan aan bij bijbelse motieven. Wie zijn dagelijks werk trouw verricht en dienstbaar is aan zijn naaste, mag de zegen van de Here inwachten. Die zegen bestaat bijvoorbeeld in materiële voorspoed. Maar ook in blijdschap. Arbeid in afhankelijkheid van en gehoorzaamheid aan God, geeft blijdschap (vgl. Deut.16,15). Luiheid daarentegen brengt doorgaans armoede, gebrek (Spr.6,11) en verdriet.

Het achtste gebod bedoelt echter meer dan alleen maar een verbod op een uiterlijk gedrag. Het raakt ook onze gezindheid. Daarover een volgende keer.

 

D.J. Steensma, Feanwâlden