In ons Kerkblad geven we regelmatig aandacht aan predikanten die een jubileum meemaken. We zetten hen dan een klein beetje in de spotlight.
Binnen de classis Hoogeveen is broeder J.G.E. (Guus) Brand al jarenlang actief. Hij kreeg preekconsent binnen de classis, en hij gaat in verschillende gemeenten voor. Naar aanleiding van het feit dat hij inmiddels vijftig jaar christelijk gereformeerd is, schreef hij het volgende stukje.

 

Jubileum met een randje

Begin maart dit jaar werd ons jongste kind vijftig jaar. Dat was voor mij meer dan een jubileum binnen ons gezin. Want na zijn geboorte ging ik van de Geref. Kerk van Hoogeveen over naar de CGK. Dat was beter dan wat wij tot dan toe deden: mijn vrouw en ik ’s zondags ieder naar de eigen kerk. Nu trokken wij samen één lijn in de godsdienstige opvoeding van onze kinderen. Hoewel ik het moeilijk vond om ‘mijn’ kerk te verlaten is dat achteraf een goede stap geweest. Ik kwam terecht in een vrolijke actieve gemeente met veel leeftijdgenoten. Zonder terughoudendheid werd ik al gauw ouderling. Dat werk heb ik lang met grote dankbaarheid mogen doen. Vanzelf volgden allellei andere bezigheden en ontwikkelingen. Lastig vond ik het dat wij geen gezangen zongen, dat was een gemis. Maar dat werd in de jaren tachtig beter. Voor mijn gevoel gingen de kerken met de tijd(geest) mee.

 

 Via stimulerende gesprekken met mijn wijkpredikanten kwam ik op het spoor van de prediking. Natuurlijk had ik een volledige baan, maar ik mocht voorgaan in zangdiensten en op campings en buurthuizen. Het werd mijn lust en mijn leven. Even mocht ik ruiken aan de landelijke kerk toen ik gevraagd werd voor de jeugdrubriek in de Wekker. Ook fijn om te doen.

 

Niet zo mooi was een probleem met een van onze predikanten, die een boek schreef over het verstaan van de Bijbel. Helemaal in mijn lijn, maar het leidde wel tot spanning in zijn gezin en bij de kerkenraad, en het liep ook niet helemaal goed af. Hij kon wel zijn werk blijven doen.

Verder had ik met het bredere kerk-zijn niets te maken. Prima, hoor.

 

Waar ik van genoot was het lidmaatschap van het Provinciaal bestuur van het Nederlands Bijbelgenootschap, later in het hoofdbestuur. Verbonden-zijn met het landelijke bijbelwerk bracht mij in de ruime kring van liefhebbers van de Bijbel en zijn boodschap. Intussen preekte ik dankzij de inzet van Ds. Quant ook een aantal keren per jaar in onze eigen gemeente. Mooier kon het niet. Hier was ik heel tevreden mee.

 

In 1991 kwam er een keerpunt. Om gezondheidsredenen moest ik mijn werk opgeven. Wat nu? Ik had mijn zinnen gezet op de studie Theologie. Kon dat nog? Ik koos om diverse redenen voor de opleiding van mijn ‘oude’ kerk, ook om op de hoogte te blijven van de jongste ontwikkelingen in de theologie. Het werd Kampen. Daar lagen om zo te zeggen ook mijn wortels. Wel keek ik kritisch naar het aanbod, maar ik genoot van Hebreeuws en Grieks, van de N.T.- vakken en ga maar door. Het waren gouden jaren. Ik had het er heel erg naar mijn zin tussen de veel jongere studenten en ik bleef natuurlijk Christelijk Gereformeerd. Ik had alle medewerking, ook van de TUA (!), toen ik de praktische stage ging volgen: ik kwam terecht in de CGK-gemeente van Emmen, waar ik moest preken, catechiseren, ziekenbezoek afleggen. Heerlijk. En toen ik in 1998 afstudeerde kreeg ik ook nog een aanstelling als pastor in een woonzorgcentrum hier in Hoogeveen. Intussen kreeg ik, geholpen door de classispredikanten, preekconsent in de classis! Geweldig. Ik vond het fijn om ook in piepkleine gemeentes als de Krim en Nieuw-Amsterdam te mogen voorgaan. Meestal tot tevredenheid…  Hoogeveen is een fijne classis, dat zeker. Sindsdien heb ik honderden keren kerkdiensten – waaronder begrafenissen – mogen leiden.

 

In de dienst van de HEER te staan; mooier kan het niet. En dus mag ik dankbaar terugkijken op vijftig jaar lid zijn van de Christelijke Gereformeerde Kerk.

Met de landelijke kerk had ik dus weinig van doen. Ook niet met synodes. Wat ik heel jammer vond was, dat bij de verschijning van de NBV in 2004, het gebruik van deze vertaling werd afgeraden. Dat was voor mij niet te begrijpen.

Later kwam daar meer bij. Bijvoorbeeld de houding t.a.v. de homofiele gemeenteleden. Ik begon steeds meer in te zien, dat de invloed van het behoudende deel van de kerken veel groter was dan ik dacht.

Lang heb ik gehoopt dat er wat ruimer plek was voor ‘nieuwe’ inzichten. Nu ik vijftig jaar bij deze kerken behoor is die ruimte wel heel beperkt. De ‘vrouw (niet) in het ambt’,  de afwijzende houding ten opzichte van de Nationale Synode en Raad van kerken, zijn tegenvallers waar ik geen rekening mee gehouden had. Dat moet ik toch wel hardop zeggen.

Maar in mineur mag ik niet eindigen. ‘God gaat Zijn ongekende gang’ ook bij ons. Dus dank ik voor al die jaren – de vele mooie jaren! – onder ons.

 

Guus Brand, Hoogeveen