In het begin van het werk van zendingsdeputaten was het werk erg overzichtelijk. We hadden als CGK zendingswerk in Indonesië, op Sulawesi, onder de Toraja’s van Mamasa. Na de oorlog veranderde dat. Er kon niet meer naar Indonesië uitgezonden worden, en daarom werd er gezocht naar andere plekken. Het werk in het thuisland Venda in Zuid-Afrika werd opgenomen in de jaren ’60 van de vorige eeuw. In de jaren ’70 kwam daar het werk in het thuisland KwaNdebele bij. Er werden ook alweer mensen uitgezonden naar Indonesië. De CGK werkten toen dus in drie gebieden in twee landen.

Begin jaren ’90 van de vorige eeuw werd de familie Visser uitgezonden voor Bijbelvertaalwerk in Botswana en daar werd ook werk in de kerken daaraan gekoppeld. Eind jaren ’90 werd positief gereageerd op een verzoek vanuit Mozambique om daar te helpen bij kerkopbouw door een opleidingsinstituut. Het aantal gebieden groeide zo tot vijf.
Aan het begin van de eenentwintigste eeuw kwamen er veel zendingswerkers terug naar Nederland en werd er nagedacht over nieuw zendingswerk. Na een uitgebreide zoektocht kwam het tot een voorstel aan de synode van 2010 om werk in Thailand, samen met OMF, werk in Tajmyr, Siberië, ter ondersteuning van de evangelisten van de onafhankelijke Baptisten, en werk in Burundi, voor de opbouw van het kerkelijk leven van de Eglises Protestantes Réformées du Burundi op te pakken. De synode nam dat voorstel over, maar gaf deputaten meteen de vraag om ook na te denken over zendingswerk in Europa – omdat ons werelddeel meer en meer zendingsterrein is geworden. Die vraag leidde ertoe dat in 2016 zendingswerk in Europa werd ondersteund: kerkplantingsprojecten in Parijs, in Barcelona/Girona en in Noord-Italië. Daarnaast steunen we werk onder buitenlandse studenten via IFES.

Om al die verschillende werkgebieden goed aandacht te kunnen geven, werkt het deputaatschap met vijf commissies, en een moderamen van zes leden die het algemene werk van deputaten behartigen. Die vijf commissie komen viermaal per jaar bijeen, om de voortgang van het werk in een van de deelgebieden te bespreken met mij als zendingsconsulent. Ik ben in dienst van het deputaatschap en ben belast met de uitvoering van het werk. Dat wil zeggen dat ik de eerstaangewezen persoon ben om contact te onderhouden met de verschillende zendingsprojecten. Daarnaast ligt er ook een belangrijke taak als het gaat om het zendingsbewustzijn in de kerken. Gelukkig hoef ik dat werk niet allemaal alleen te doen: op het Dienstenbureau in Veenendaal is een bureauondersteuner, mevrouw Masja Prins, krijg ik ondersteuning voor publiciteit van mevrouw Rebecca Wieman en zorgt mevrouw Rita Blankenstijn ervoor dat zaken van financiële aard goed lopen. Samen bespreken we wat er in een nieuwsbrief terecht moet komen, en met de werkredactie van het blad Doorgeven bespreek ik hoe de verschillende thema’s in dat blad behandeld zullen worden.

Sinds het begin van het werk van zendingsdeputaten is er nogal wat veranderd in de manier waarop met werkers en projecten gecommuniceerd wordt.
Toen de families Bikker en Geleijnse werden uitgezonden, ging communicatie per brief, die over zee vervoerd werd. Daar ging nogal wat tijd overheen. Tegenwoordig stuur je een berichtje via WhatsApp of Telegram (al naar gelang het voorkeurskanaal van de ontvanger) en vaak heb je dan binnen een uur wel een berichtje terug. Niet altijd, natuurlijk, want als ik om vijf uur ’s middags een berichtje naar Thailand of Indonesië stuur, is het daar al nacht. Dan krijg je dus niet meteen bericht terug.
Maar naast het brengen van een werkbezoek zijn er door moderne techniek heel wat manieren om contact te onderhouden met elkaar. Zo kreeg ik tijdens een werkbezoek aan Indonesië, eerder dit jaar, de vraag of ik via Zoom een bijdrage wilde leveren aan een bezinningsconferentie die ze daar gingen houden. Daarvoor moet je dan toch wel even vroeg op, want om aan het begin van de middag Indonesische tijd een bijdrage te leveren, moet je hier in het begin van de ochtend aanwezig zijn – en als er dan ook eerst nog even getest moet worden om te zien of alles werkt, dan moet je echt vroeg op. Maar dit zijn wel kansen om aan de relatie te werken. En in het zendingswerk, zo leren we steeds weer, gaat het om relaties.

Dat was al zo in het begin van het zendingswerk, in de dagen van de apostel Paulus. Het is opvallend, hoe vaak Paulus in de brieven aan de gemeentes groeten overbrengt van de zusters en broeders waar hij is. Wanneer op het eerste apostelconvent, beschreven in Handelingen 15, een antwoord komt van de eerste gemeente van Jeruzalem aan de jonge gemeente van Antiochië, worden de broeders en zusters in Antiochië, Syrië en Cilicië die uit de heidense volken afkomstig zijn gegroet. Zodra er de band van geloof is, geldt de ander binnen de gemeente als zuster en als broeder – en is er een relatie van wederkerigheid. Door de geschiedenis heen is dat wel eens lastig geweest en werd er gesproken over moederkerken en dochterkerken. In de zendingsgeschiedenis kom je die term wel tegen maar in de Bijbel zul je er vergeefs naar zoeken. Wie in Christus zijn, zijn zusters en broeders van elkaar. Uiteraard kan de ene zuster de ander iets doorgeven over wat zij van de Here geleerd heeft, maar dat gebeurt dan op basis van gelijkwaardigheid. Ons deputaatschap zending wil dat graag ook zo doen – al gaat dat met vallen en opstaan.

 

Willem van ’t Spijker, zendingsconsulent