In de vorige bijdrage stonden we stil bij Johannes Chrysostomus’ visie op de schepping. Ook anderen hielden zich echter bezig met de uitleg van Genesis 1 en 2. Gregorius van Nyssa is een van hen. Hij behoort tot de belangrijkste Griekse kerkvaders. Gregorius van Nyssa (335 – na 394) was bisschop van Nyssa (372 - na 390).

Hij staat bovendien bekend als een van de grootste theologen van het Vroege Christendom. Hij dacht na over de natuur van God en de macht van deze natuur als het gaat om de komst van Christus in de door God geschapen werkelijkheid. Hierover spreekt deze Griekse kerkvader diepe gedachten uit. Hij zegt in één van zijn werken het volgende over de natuur van God: ‘Het feit dat de almachtige natuur zich kan verlagen tot de laagte van de menselijke natuur is een groter bewijs van macht dan wonderen met een indrukwekkend en bovennatuurlijk karakter… En men moet er geen paradox in zien, wanneer men zegt dat de hele schepping begrepen is in het universum en dat alles wat bestaat buiten de zichtbare wereld, gevormd is krachtens de goddelijke macht, omdat Gods wil zelf zich in substantie heeft omgevormd/getransformeerd, volgens zijn eigen wens.’

We zouden in deze bijdrage verder in kunnen gaan op Gregorius’ visie op de schepping, want ook die is zeer de moeite waard. Bij Chrysostomus is er echter nog zoveel waardevols te bespreken dat ik me hier eerst op richt.

 

Het Oude en Nieuwe Testament spreken beiden over de schepping

Chrysostomus’ kennis van het Oude en Nieuwe Testament was fenomenaal. In de jaren waarin hij eerst als monnik in grote eenzaamheid in de woestijn geleefd had leerde hij zowel het Oude als het Nieuwe Testament grotendeels uit zijn hoofd. Hiervan heeft hij later als bijbeluitlegger veel profijt gehad. Bij zijn uitleg van de schepping zien we deze kennis ook terugkomen. Want, terwijl hij in feite bezig is het Genesis-verhaal van een uitleg te voorzien, stapt hij -min of meer onverwachts- plotseling over op teksten in het Nieuwe Testament, waar de schepping eveneens aan de orde komt. We gaan in deze bijdrage in op deze door Chrysostomus aangehaalde teksten uit het Nieuwe Testament, die dus, zoals we aangaven, aan de schepping gerelateerd zijn.

 

Een verschillend gehoor vraagt om een verschillende aanpak

Chrysostomus haalt deze teksten uit het Nieuwe Testament aan omdat hij onder meer wil laten zien dat Paulus en de andere apostelen steeds nadachten over het gehoor dat ze voor zich hadden en hierop ook bewust afstemden. Als het gaat over het onderwerp van de schepping doen ze dit ook.

Voordat hij Handelingen 17:24 citeert, God is het Die de wereld gemaakt heeft en alles wat daarin is. Deze, Die een Heere van de hemel en van de aarde is, woont niet in tempels die met handen gemaakt zijn, wijst Chrysostomus, voorafgaand hieraan, op de verdeling die er ook in de prediking is. Mozes heeft in zijn tijd gesproken tot de Joden, maar wanneer de tijd van de genade voor de heidenen aanbreekt, gebruikt God Paulus om Zich tot de heidenen te richten. De insteek van Paulus is echter anders dan die van Mozes. Paulus begint met datgene wat de heidenen om zich heen zien, namelijk de aarde en de hemel.

Wanneer Paulus zich tot de Kolossenzen richt, is zijn insteek volgens Chrysostomus echter weer heel anders. Hij zegt in het eerste hoofdstuk van de brief die hij richt aan de gemeente van Colosse: Want door Hem zijn alle dingen geschapen die in de hemelen en die op de aarde zijn, die zichtbaar en die onzichtbaar zijn: tronen, heerschappijen, overheden of machten; alle dingen zijn door Hem en voor Hem geschapen. (Kol. 1:16) Van belang is dat Chrysostomus wel aangeeft dat de toon hier anders is, maar niet zegt dat het hier in feite om een lofprijzing gaat. We verwijzen hier naar de Apeldoornse Studie over de Christus-hymne in Fil. 2: 8-11.

Als derde citaat haalt Chrysostomus Joh. 1:3 aan: Alle dingen zijn door het Woord gemaakt en zonder dit Woord is geen ding gemaakt dat gemaakt is. Dit citaat is, zo licht Chrysostomus toe, van de zoon des donders, Boanerges. Mozes spreekt anders dan Paulus en Johannes, zo merkt Chrysostomus op. Hij brengt de eerste beginselen bij. Dat is ook wat de Joodse leraars doen bij de kinderen die aan hen worden toevertrouwt. Maar Johannes en Paulus hebben later aan dat wat ze van Mozes ontvangen hebben nog betere dingen en meer volmaakte inhoud toevertrouwd. Chrysostomus ziet hier dus als het ware een ontwikkeling in de heilsopenbaring, een soort climax van het Oude naar het Nieuwe Testament, waar de schepping ook een wezenlijk onderdeel van uitmaakt.

 

De laatste tekst uit het Nieuwe Testament waar Chrysostomus in deze preek over de schepping op ingaat is Rom. 1:20: Want de dingen van Hem die onzichtbaar zijn, worden sinds de schepping van de wereld uit Zijn werken gekend en doorzien, [namelijk en Zijn eeuwige kracht en Zijn Goddelijkheid, zodat zij niet te verontschuldigen zijn.] Hij begint zijn exegese evenwel eerst vanuit het Oude Testament en laat hier Genesis 1:2 als een sonore grondtoon in doorklinken. Zijn uitleg is echter heel origineel: In het begin schiep God de hemel en de aarde. Hij wijst erop dat God als Schepper het omgekeerde doet van wat een gewone architect zou doen. Hij schept eerst de hemel en dan de aarde. In de termen van een architect zou je zeggen: Hij maakte eerst het huis en daarna schiep hij de fundamenten. De manier waarop God schept, daar straalt de heerlijkheid van Zijn goddelijke natuur vanaf, zegt Chrysostomus. Wie heeft zoiets ooit eerder gezien? Wie heeft hiervan gehoord? Het is voor Chrysostomus een oorzaak tot grote bewondering voor Gods scheppende handelen, dat uniek is.

 

Aansluitend op deze bijzondere uitleg van Gen. 1:1 volgt dan uiteindelijk de genoemde tekst uit Rom. 1:20, nadat Chrysostomus nog het volgende heeft gezegd: ‘Als God beveelt is alles gehoorzaam en onderworpen aan Zijn wil. Laten we dus de werken van God niet al te nieuwsgierig heel erg grondig onderzoeken, maar laten wij, omdat aan ons vanuit deze werken de weg gewezen wordt, met name de Kunstenaar bewonderen. Want de dingen van Hem die onzichtbaar zijn, worden sinds de schepping van de wereld uit Zijn werken gekend en doorzien.

 

De Vroege Kerk leefde vanuit de verwondering over de schepping. Laten wij dat ook doen.

 

M.A. van Willigen, Apeldoorn