Van de eerste christenen is bekend dat ze goed voor elkaar zorgden. Ze vormden een gemeenschap waarin niemand gebrek had en aan eenieder werd uitgedeeld naar dat men nodig had (Hand. 4:32-35). Het blijft tot op de dag van vandaag een inspirerend en niet vrijblijvend voorbeeld. In de kerk helpen we elkaar en vanuit de kerk helpen we degene die geen helper heeft (Palm 72:12). We zien ook anno 2024 in onze kerken veel mooie voorbeelden hiervan. Maar kerkelijke hulpverlening kan ook zomaar tot allerlei problemen leiden. Dit artikel wil een bijdrage zijn om deze problemen tijdig te signaleren of zo mogelijk te voorkomen.

 

Als ik het in dit artikel heb over kerkelijke hulpverlening bedoel ik de niet-professionele hulp die leden van de christelijke gemeente aan elkaar en aan anderen in de samenleving geven. Je mag ervan uit gaan dat deze hulp vanuit de liefde van het hart gegeven wordt. De liefde van Christus dringt ons om de ander te helpen.

 

Helpen doen we graag. Soms misschien te graag. Dan zijn we al aan het helpen voordat we de hulpvraag goed in kaart hebben gebracht. Een pannetje soep voor een gezin waarvan de moeder in het ziekenhuis is opgenomen, is fijn. Maar niet als dat onaangekondigd wordt bezorgd op het moment dat vader al in de keuken bezig is om te koken. Gesprek, doorvragen en afstemmen is belangrijk. Dan krijg je helder wat de echte hulpbehoefte is, welke hulpbronnen al aanwezig zijn en of niet-professionele hulp afdoende is.

 

Daarmee zitten we gelijk op een ander risico in de kerkelijke hulpverlening. Namelijk dat we ons vertillen aan de hulpvraag. We kunnen iemand met een psychisch probleem bezoeken en een luisterend oor zijn, maar we kunnen niet op de stoel van de psycholoog of psychiater gaan zitten. Goedbedoelde opmerkingen en adviezen zijn niet altijd goed en kunnen zelfs schadelijk zijn. Daarmee wil ik niemand afschrikken maar wel vragen om eerlijk om te gaan met onszelf en met de hulpvrager. Dat doen we door onze eigen grenzen te zien en aan te geven. Als die grens in zicht komt, kunnen we onze hulp ombuigen naar het helpen vinden van passende professionele zorg.

 

Mensen die niet-professioneel hulpverlenen zijn niet zelden diep betrokken bij de situatie van de hulpvrager. Soms zo diep dat ze de problemen mee naar huis nemen en er zelf niet meer van slapen. Of zo diep dat ze zich met de hulpvrager vereenzelvigen en alle problemen naar zichzelf toetrekken. Het is allebei ongewenst en onhoudbaar, een gezonde afstand is nodig. Om daarop alert te blijven, is het goed om kerkelijke hulpverlening niet op eigen houtje te doen. Zorg ervoor dat tenminste één ander lid of een diaken weet van de hulpverleningssituatie en beschikbaar is voor advies en feedback.

 

Hulp is er in principe op gericht om een probleem duurzaam op te lossen. Er moet zicht zijn op een moment waarop de hulp afgebouwd en gestopt kan worden. Als dat zicht er niet is, moet de vraag gesteld worden of kerkelijke hulpverlening ingezet kan blijven worden. Soms kan dat dankzij de betrokkenheid van meerdere mensen die elkaar afwisselen. Maar waar dat niet haalbaar is, rest geen andere weg dan het inschakelen van professionele hulp, bijvoorbeeld vanuit de WMO.

 

Wie hulp verleent aan een mens in nood stapt het leven binnen van een kwetsbaar iemand. Dat vereist een houding van de hulpverlener die de hulpvrager zoveel mogelijk in zijn of haar waarde laat. Barmhartig zijn mag niet verworden tot meewarig doen, helpen niet tot overnemen. Blijf op basis van gelijkwaardigheid met de ander in gesprek en kijk in de eerste plaats wat iemand zelf kan (of opnieuw zelf kan) voordat je als hulpverlener als het ware zelf achter het stuur gaat zitten.

 

Kwetsbaarheid heeft nog een ander aspect namelijk dat van vertrouwelijkheid. Wat je als hulpverlener ziet en hoort, breng je niet naar buiten. Ook niet binnen de kring van de eigen kerkelijke gemeente. Ga in vertrouwelijk gesprek met een diaken als de situatie je belast maar deel het niet met anderen in de gemeente. Niets is zo funest in een hulpverleningsrelatie als het schaden van het vertrouwen tussen hulpvrager en hulpverlener.  

 

Wie goed doet, ontmoet niet altijd goed. Hulpvragers kunnen ondankbaar zijn of zich erg claimend gedragen. Dat kan soms verklaard worden door de onmacht die zij ervaren als ze geen regie meer over hun eigen leven hebben. Dan is het de kunst om als hulpverlener te laveren tussen begrip voor de situatie enerzijds en het stellen van grenzen aan het gedrag anderzijds. Op dit punt geldt zeker dat het belangrijk is om ruggespraak met de diaconie te houden maar mogelijk ook met direct betrokkenen rondom de hulpvrager. Zij kunnen handvatten geven om met moeilijk gedrag om te gaan. Voorkom in ieder geval dat je terecht komt in een situatie waarin zowel de hulpvrager als de helper teleurgesteld of gefrustreerd raken.

 

Kerkelijke hulpverlening is hulpverlening namens Christus. We stellen Hem present in onze aanwezigheid bij de hulpbehoevende en doen dat om niet! Dat kunnen we doen en volhouden als de liefde van Christus ons zelf doortrekt en we in navolging van Hem zelf een dienende houding aannemen. Laat uw licht zo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken zien en uw Vader, Die in de hemelen is, verheerlijken (Matt. 5:16).

 

 

René Hubregtse, diaconaal consulent binnenland, Veenendaal