Een Nederlandse jongen met Iraanse roots. Een baldadige jongen, in zijn puberjaren. Wat heet baldadig; ronduit tegendraads was hij, vertelt Darius. Ruzie maken, kleine vernielingen, het ging van kwaad tot erger. Des te verrassender dat hij nu bij de politie werkt. “Als je me dat destijds voorspeld had, had ik je voor gek verklaard”, grinnikt Darius. En wáár hij werkt? In Ter Apel, op het aanmeldcentrum waar hij zelf ook ooit verbleef.

 

Zes jaar oud was hij, toen in Ter Apel. Nu is hij dertig. Trots toont hij de foto van zijn eerste kind. Een meisje. Een fijn gezin, een mooie baan als agent; wie had dat gedacht toen hij als puber in een Groningse stadswijk steeds de confrontatie zocht met de politie? Hij zelf niet, zijn moeder ook niet. “Ze is vreselijk bezorgd geweest om mij. Ze kon me niet in het gareel houden.” Hij schudt zijn hoofd. “Maar ze heeft me nooit losgelaten. Ik heb alles aan haar te danken. Alles.”

 

Zijn reis binnen Nederland begint in het aanmeldcentrum. Zijn moeder hoopt dat het gezin snel een nieuwe toekomst op kan bouwen. Maar het zal meer dan 10 jaar duren voordat ze verblijfsvergunningen krijgen. Van Ter Apel gaat het naar de asielzoekerscentra in Hoogeveen, Ten Boer en Luttelgeest. Darius herinnert zich mooie boswandelingen. Maar het is ook de plek waar ze te horen krijgen dat hun asielaanvraag definitief is afgewezen.

 

Achter een gipswand

Ze belanden in de noodopvang van INLIA in Groningen. Uitgeprocedeerd. Darius’ moeder is door het regime in Iran vervolgd, vastgezet in de beruchte gevangenis voor politieke gevangenen. Ze weet één ding zeker: terug gaan we niet. “Ze zei: als er geen kans is dat we hier mogen blijven, moeten we door.” Naar Canada is het plan, maar ze worden opgepakt als ze dat proberen en komen op straat te staan.

 

Via een toevallige ontmoeting met een schoolvriendinnetje, komt er een tijdelijk onderkomen: een hokje achter in een gymzaal. Op een tv-tje kijkt Darius er films. Zonder geluid, want slechts een gipswand scheidt hen van de zaal. “Je moest ontzettend oppassen dat je niet ontdekt werd.” Het is geen lang houdbare situatie. Er komt gelukkig een nieuw adres: een zolderverdieping. Daar wonen ze een paar jaar totdat ze een herhaalde asielaanvraag kunnen doen.

 

“Overal schijt aan”

Al die jaren is Darius leerplichtig en gaat hij zo goed en zo kwaad als het kan naar school. Het vmbo maakt hij af. Daarna probeert hij van alles: ICT, houtbewerking, zorg & welzijn. Maar het wordt niks. Ondertussen hangt ‘ie op straat rond met een groep jongens. Ze misdragen zich. “Echt respectloos gedrag,” typeert hij het zelf.  

 

De meeste jongens zijn zo verstandig te vertrekken of zich gedeisd te houden als de politie eraan komt. Darius niet. “Ik ging de confrontatie aan. Ik had overal schijt aan.” Het leidt tot een waslijst aan processen-verbaal voor vernielingen, kleine brandstichtingen, belediging en wat dies meer zij. Maar niets maakt indruk op Darius. Niet de vermaningen van de jeugdagent, niet de zorgen van zijn moeder.

 

Verklaring omtrent gedrag

Maar dan vindt hij eindelijk een opleiding die hem boeit: beveiliging. Het gaat van een leien dakje. Tot het stagejaar. Ineens haalt zijn verleden hem in. Darius heeft antecedenten. Door de waslijst aan processen-verbaal kan hij een ‘verklaring omtrent gedrag’ wel vergeten. En die is nodig om stage te kunnen lopen.

Heeft hij via het generaal pardon van 2009 een verblijfsstatus gekregen, dreigt zijn toekomst alsnog in duigen te vallen door de domme dingen die hij heeft gedaan. Hij zit in zak en as. Zijn leraar raadt hem aan mondeling bezwaar te maken bij de politie.

 

Met zijn moeder gaat Darius naar het bureau. Keurig gekapt, op hun paasbest gekleed en bloednerveus. De reactie van de wijkagent overtreft hun verwachtingen: Als je het echt meent, wil ik je toekomst niet belemmeren. Darius ziet de politie ineens in een heel ander licht. “Ik dacht altijd dat die wijkagent mij moest hebben. Hij heeft het echt zwaar gehad met mij, hoor. En dan dit.” En de jeugdagent blijkt op zijn beurt de ergste dingen uit het dossier gelaten te hebben. Darius kan alsnog op stage.

 

Apenpakje

Jaren later ziet hij die jeugdagent lopen en stapt spontaan op hem af om hem te bedanken. En om te vragen waarom hij eigenlijk clementie met hem had. Ik zag een jonge jongen, een koppige jongen, maar geen kwade jongen. Ik wilde je toekomst niet in duigen gooien, zegt de agent. Darius’ kijk op de politie is definitief grondig gewijzigd. Toch heeft hij dan nog niet het idee om bij de politie te gaan. “Nee joh; in zo’n apenpakje lopen zeker,” lacht hij, “Zo dacht ik toen.”

 

Een grote broer

Zijn verleden komt hem nu als agent van pas; maakt het voor hem makkelijker om met jongeren om te gaan. “Probleemjongeren hebben een hand op de schouder nodig. En soms dat je even je tanden laat zien. Een grote broer die hen wijst op wat ze doen.” Hij werkt al jaren in het aanmeldcentrum. In het begin als beveiliger. “Dan had je bijvoorbeeld jongeren uit Eritrea, die hier ineens de vrijheid hebben, en drank. Nou, die worden dronken natuurlijk. En dan heb je anderen die uit de oorlog komen, die willen rust, veiligheid en door met hun leven. Dat botst.”

 

Hij merkt hoeveel voldoening het geeft om in die situaties rust te kunnen brengen. Alle partijen tot bedaren te brengen. Het gaat hem zo goed af dat hij in 2022 overstapt naar de politie. Moet hij een opleiding voor doen. En opnieuw merkt hij: als je maar gemotiveerd bent. Dan lukt het. 

 

Niet boven maar naast mensen

De basis van de omgang met vreemdelingen heeft hij bij INLIA geleerd, vertelt hij. Daar werkte hij voordat hij in Ter Apel aan de slag ging. Darius was degene bij wie mensen in de opvang ’s nachts konden aankloppen bij ziekte, ruzie of zorgen. “Daar heb ik geleerd: je staat niet boven mensen, maar naast hen. En samen ga je een oplossing vinden.”

 

Die aanpak komt in het aanmeldcentrum van pas. Hij vertelt gedreven over de gevluchte jongeren in het aanmeldcentrum die lange tijd rondgezworven hebben. Vaak moederziel alleen, allerlei middelen gebruikt om dat leven op straat aan te kunnen.

 

“Jij hoort er ook bij”

“Die moet je niet wegduwen. Daar ga je niets mee bereiken. Natuurlijk; je moet grenzen stellen, streng maar rechtvaardig. En met empathie. Het zijn kinderen! Ze hebben eigenlijk gewoon een heel klein hartje, dat al vaak gebroken is. Je moet ze juist het gevoel geven ‘jij hoort er ook bij’. Dan kun je doordringen. En hoe miniem misschien ook, invloed hebben.”

 

Hij valt even stil. Dan, recht uit het hart: “Je uitgesloten voelen, is het ergste wat er is. Dat moeten we niemand aandoen.” Medeleven, zijn moeder heeft het hem met de paplepel ingegoten, zegt Darius. “Wie ik ben en wat ik heb bereikt, is allemaal dankzij haar. Niet alleen heeft ze me nooit losgelaten, ze heeft me altijd geleerd zelf na te denken en mensen te helpen. Er voor anderen te zijn.”

 

Het mooiste van wat hij nu doet? “Ik zie kinderen dit land binnen komen en mijn aanwezigheid laat hun zien dat ze onderdeel kunnen worden van deze maatschappij. En trouwens ook dat de politie hier heel anders is dan in de landen waar ze vandaan komen.”

 

Het apenpakje is er toch van gekomen. En het staat hem stiekem eigenlijk heel goed.