In de herfst van 1938 verscheen een bijzonder boekje van de hand van Dietrich Bonhoeffer: Gemeinsames Leben. In dit boekje van nog geen honderd pagina’s bergt Bonhoeffer als het ware de oogst van een bijzondere manier van christelijk samenleven.

 

Bonhoeffer schreef het boekje in Göttingen in het huis van zijn zus. Zij was kort daarvoor met haar gezin Duitsland ontvlucht. Haar man was namelijk een Jood en het leven in nazi-Duitsland werd voor Joden in die periode steeds moeizamer.

In zijn boekje gaf Bonhoeffer inzicht in de manier waarop hij met een aantal studenten theologie had samengeleefd in een soort kloosterachtige vorm. Deze studenten behoorden, net als Bonhoeffer, tot de Belijdende Kerk en waren voor hun praktische vorming (zeg maar: kerkelijke opleiding) aangewezen op een van de seminaries van deze kerk.

 

Seminarie

Bonhoeffer richtte zijn seminarie in op een min of meer kloosterachtige manier, met dus een strikte dagindeling: de dag werd begonnen en geëindigd met gezamenlijke lezing van de Schrift en het zingen van Psalmen en liederen. Tussen die momenten in werd er hard gestudeerd – Bonhoeffers boek Navolging is een vrucht van de lessen die hij hier gaf! –, maar was er ook ruimte voor ontspanning door middel van een wandeling of sport.

De zondagse diensten met elkaar vormden een hoogtepunt, waar ook mensen uit de omgeving naartoe kwamen. Geregeld vierde men samen met avondmaal en Bonhoeffer vroeg van zijn studenten om voorafgaande aan de viering in tweetallen bij elkaar te biechten. Zelf nam hij hieraan ook deel – en zo biechtte hij bij zijn goede vriend Eberhard Bethge.

In zijn boek legt hij uit waarom dat zo belangrijk is: zonde wil met de zondaar alleen zijn, zij werkt eenzaamheid in de hand en de duivel maakt daarvan graag gebruik om een mens te doen geloven dat zijn situatie hopeloos is. Juist daarom is aan de christelijke gemeente de onderlinge biecht gegeven, want de uitgesproken, beleden zonde is van z’n macht beroofd. En: als de ander mij gehoord heeft, kan uit diens mond het woord van vergeving klinken en een gezamenlijk gebed gedaan worden. In dat verband zegt Bonhoeffer: ‘De Christus in mijn eigen hart is zwakker dan de Christus in het woord van mijn broeder.’ Ik vind dat buitengewoon krachtig en ook belangrijk voor ons vandaag. Om dat uit te leggen, moet ik nog even iets meer zeggen over de gedachten van Gemeinsames Leben.

 

Verbondenheid

Bonhoeffer benadrukt in zijn boek keer op keer dat de ander in de geloofsgemeenschap mij gegeven is. Ik heb over die ander niet te oordelen, ik heb ook over de gemeente niet te oordelen – ik heb allereerst en principieel daar dankbaar mijn plaats in te nemen: het is de  levende Christus die mij verbindt aan deze concrete mensen. De Here God heeft die ander niet geschapen zoals ik het gedaan zou hebben, maar zoals Hij weet dat ik nodig heb. Die ander in de geloofsgemeenschap ontvang ik dus allereerst als een teken, een geschenk van de levende Here aan mij. En voor elkaar mogen we in de gemeente de stem van het Evangelie vertolken. Het is duidelijk dat Bonhoeffer de vraag of wij de verbondenheid, de gemeenschap ervaren een vraag van de tweede orde vindt. De ervaring dient krijgsgevangen gegeven te worden aan de werkelijkheid die in Christus geopenbaard is. Wij zijn niet elkaars zusters en broeders omdat wij elkaar gevonden hebben, allerlei verwantschap vaststellen en ons bij elkaar op ons gemak voelen, maar enkel omdat we door Christus worden samengebracht.

Dit doet denken aan het bekende woord van Leslie Newbigin over de gemeente als hermeneutiek – zeg maar: concrete vertolking –  van het evangelie. Hij bedoelt dat, als ik hem goed begrepen heb, met name in de richting van mensen die het evangelie niet kennen: zij kunnen zien dat de kerk van de Here Jezus een andere gemeenschap is met een andere onderlinge omgang dan andere gemeenschappen.

 

Genadige omgang

Zeker is het voor het werk van evangelisatie van groot belang als de gemeente inderdaad voorleeft wat de verbondenheid met de levende Christus concreet betekent. Maar Bonhoeffer legt uit dat deze gemeenschap deze functie zeker ook naar binnen toe heeft – én houdt. Het is een teken van Gods genadige omgang met ons als we deel mogen uitmaken van een gemeente. Gevangenen, zieken, werkers op het zendingsveld zijn vaak alleen. Voor wie in de kerk kan zijn, is de lijfelijke aanwezigheid van de ander een bron van ongekende vreugde. Want we zijn elkaar gegeven om ook aan elkaar het evangelie te verkondigen en uit de mond van de ander klinkt de stem van Christus krachtiger dan in mijn eigen hart. In de stem die van de ander, van buiten klinkt wordt zo zichtbaar dat mijn heil van buiten komt. De vergeving is niet iets dat ik mezelf zeg, maar een ander doet het op grond van het evangelie.

Waarom is dat  belangrijk? Omdat we vandaag de dag zoeken naar tekenen, naar vastheid. Hoe weet ik dat het evangelie waar is? Bonhoeffer leert ons om niet op zoek te gaan in ons gevoel of bijzondere ervaringen, want die kunnen ons bedriegen, maar om de waarheid van het evangelie te vinden in de concreetheid van een gemeente, van broeders en zusters. Het geheim van die gemeente is het Woord van de Here – daar begint de dag mee en daar eindigt de dag mee. En zo is die onderlinge gemeenschap een heel concreet en zichtbaar teken van de zorg die de Here Jezus Christus aan zijn kerk besteedt.  Kijk zondag zo eens om je heen. Ontvang zo het bezoek van een zuster of broeder. En zie achter al diegenen die broeders en zusters zijn, de handen van de levende Here die ons aan elkaar geeft, opdat we elkaar het Evangelie verkondigen!

 

Niels den Hertog, Nijmegen

 

Dr. C.C. den Hertog is docent publieke theologie en ethiek aan de Theologische Universiteit Apeldoorn

 

 

Onlangs is bij KokBoekencentrum een nieuwe Nederlandse vertaling van Gemeinsames Leben verschenen onder de titel Gemeenschapsleven.