In het vorige artikel  hebben we enkele factoren genoemd die de kiemkracht van het Woord kunnen verstoren, zodat de groei gestremd wordt. In deze bijdrage borduren we nog even voort op dit thema. Er zijn namelijk niet alleen kiemstoornissen, maar ook groeistoornissen. Die komen aan de orde als we ingaan op het motief van de geestelijke strijd en het gevaar van de terugval of – wat vroeger genoemd werd - ‘de verachtering van de genade’ (Heb. 12, 15 SV; NBG). Uiteraard blijven we daarbij niet staan, maar proberen dit keer vooral positief aan te geven waarin de geestelijke groei bestaat.

 

De geestelijke groei van de gelovigen vindt hier op aarde niet plaats in een soort reincultuur van ongestoord groeien, bloeien en vrucht dragen. De Schrift laat ons zien dat geestelijke groei tegenkanting krijgt en strijd kost! Hiervoor worden in de Bijbel op zijn minst twee motieven aangevoerd. In de eerste plaats is niet alleen sprake van de groei van het koninkrijk van God, maar ook van het groeien van de goddelozen, van het kwaad en van het rijk van de Boze (vgl. Ps.92, 8; Mat. 13, 24-30; 36-43). Ook al  blijft dit rijk zonder vrucht en wordt het uiteindelijk verdelgd, toch kan het aan het koninkrijk van God veel schade berokkenen. Daarom worden de gelovigen opgeroepen te volharden in de bede: ‘Leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze’. Die houdt namelijk niet op hen aan te vechten en in eigen kracht zijn zij niet bij machte hem te weerstaan (vgl. z. 52 HC).

Hiernaast – en soms tot op zekere hoogte hiermee verbonden – is er de aanvechting vanuit de inwonende zonde in de gelovigen, door Paulus nogal eens aangeduid als ‘het vlees’. Iedere gelovige herkent in mindere of in meerdere mate de pijnlijke uitroep van de apostel: ‘Want het goede dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade dat ik niet wil, dat doe ik’ (Rom. 7, 19). Uiteraard is het zo dat deze uitspraak geflankeerd wordt door de verzekering: ‘Want ik heb een vermaak naar de wet Gods, naar de inwendige mens’ (Rom. 7, 22). Niettemin kan de neiging van het zondige vlees een sterke hindernis vormen op weg naar geestelijke groei en diepere beleving van het heil.

 

Het hartsgeheim

De kern van alle echte geestelijke leven is door het geloof gemeenschap hebben met Jezus Christus als Zaligmaker van zondaren en met Hem verbonden blijven. Een wel heel centrale tekst is in dit verband Johannes 15, waar Jezus onder meer zegt: ‘Ik ben de ware wijnstok, en Mijn Vader is de Landman. Alle rank die in Mij geen vrucht draagt, die neemt Hij weg; en alle rank die vrucht draagt, die reinigt Hij, opdat zij meer vrucht drage. Gijlieden zijt nu rein om het Woord dat Ik tot u gesproken heb. Blijft in Mij, en Ik in u. (…) Ik ben de Wijnstok, en gij de ranken; die in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel vrucht; want zonder Mij kunt gij niets doen’.

 

Het beeld is wederzijds. Christus moet bij en in de Zijnen blijven. Dat ziet vooral op de belofte van Zijn genade en nabijheid. Maar de gelovigen moeten ook bij en in Hem blijven. Gezien het tekstverband staalt dat vooral op het blijven bij Zijn Woorden. Het gaat om een innige verbondenheid van Christus met de Zijnen die van hun kant bepaald wordt door waarachtig geloof, vaste hoop en vurige liefde.

 

Geloof en zekerheid

Geestelijke groei in het geloof heeft alles te maken met de toename van de persoonlijke zekerheid van het heil. In het licht van Schrift en belijdenis is duidelijk dat het ware geloof bestaat in ‘een stellig weten’ en ‘een vast vertrouwen’ (z. 7, vr. 21). Met andere woorden: zekerheid is eigen aan het geloof.

In de tijd van het Engelse Puritanisme en de Nadere Reformatie is wel onderscheid gemaakt tussen de zekerheid van het geloof en de zekerheid van (of: in) het gevoel. Dat onderscheid is in pastoraal opzicht bruikbaar, mits men de zekerheid van het geloof niet minimaliseert. In de prediking zal men twijfelende en weifelende gelovigen willen wijzen op de vastheid van Gods beloften in Christus (1 Kor. 1, 20). Daar ligt immers de bron en de grond van de zekerheid. Bovendien mag herinnerd worden aan het overtuigende werk van de Heilige Geest (Rom. 8, 16v.) en aan de waarde van de vruchten van het genadewerk van God in het leven van de Zijnen (z. 32 HC)

 

Liefde, heiliging en gemeenschap

Geestelijke groei wordt in het Nieuwe Testament vooral ook gezien als een toenemen in de liefde. Hierbij gaat het uiteraard allereerst om de liefde tot God, maar zeker ook om de liefde tot de naaste en zelfs tot heel Gods wereld en Zijn schepping. Een sprekende tekst is in dit verband: ‘Zo dan, terwijl wij tijd hebben, laat ons goed doen aan allen, maar het meest aan de huisgenoten des geloofs’ (Gal. 6, 10).

Dat alles is alleen mogelijk als ons leven geheiligd wordt door de heiligende vruchten van de Geest: liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, matigheid (Gal. 5, 22).

Nu spelen bij de heiliging twee centrale motieven een belangrijke rol. In de eerste plaats is de heiliging een gegeven goed (1 Kor. 1, 30). Tegelijkertijd worden de gelovigen geroepen om vanuit deze genade heilig te leven en daarin toe te nemen (1 Pet. 1, 14vv.). Zo groeit ook de gemeenschap der heiligen binnen de gemeente (z. 21, vr. 55 HC) en wordt de kerk gebouwd tot een gemeenschap in liefde (Ef. 4:15v.).

 

Hopen en het eeuwige leven

Een christen groeit – als het goed is – ook in de hoop (Hebr. 3:6; 6:11vv.). Nu kan deze uitdrukking in algemene zin voorkomen in de Schrift: hopen is hopen op God, in voor- en tegenspoed, voor dit en voor het toekomende leven. Meestal wordt echter vooral gedoeld op het uitzien naar een betere toekomst dan het hier en nu. Een christen verwacht eenmaal in te gaan in het huis van de Vader met de vele woningen (Joh. 14, 2). Hij ziet zelfs uit naar een nieuwe hemel en een nieuwe aarde (Op. 21, 1vv.). Om deze reden zal zijn verlangen naar de wederkomst van Christus ook toenemen, al zal de mate daarvan niet altijd hetzelfde zijn (Op. 22, 20vv.; art. 37 NGB). Dat stempelt echter wel de wijze waarop zij in dit leven staan. Calvijn heeft dat fraai onder woorden gebracht met het beeld van de wachtpost. Deze vervult zijn goddelijke roeping stipt; hij is waakzaam met het oog op gevaren die dreigen, maar hij ziet ook uit naar de aflossing van de wacht. (wordt vervolgd)

 

A. Baars, Woudenberg

 

Prof. dr. A. Baars is emeritushoogleraar van de Theologische Universiteit Apeldoorn

 

 


Commentaar

  • Nieuw leven 2024-04-19 17:47:34

    In januari begint het al: het wordt weer langer licht en de sneeuwklokjes gaan bloeien, en even...

  • Post 2024-04-06 07:36:05

    De laatste tijd valt het mee, maar het komt regelmatig voor dat de post wat vertraging heeft....

  • Lijdenstijd 2024-03-23 18:53:26

    Met de lijdenstijd lijkt onze samenleving niet uit de voeten te kunnen. Hoe anders is dat met...

  • Leipzig en Navalny 2024-03-07 19:01:01

    Vorige week waren mijn vrouw en ik een paar dagen in het voormalige Oost-Duitsland op bezoek bij...