Kinderen worden geboren. Ouders voeden ze – als het goed is – op met het oog op volwassenheid van die kinderen. Jarenlang voeren ze de ‘regie’ over het leven van hun nageslacht en dan breekt geleidelijk of vrij abrupt het moment aan dat ze het ouderlijk huis verlaten. Ze gaan op kamers, gaan samenwonen of trouwen, gaan op zichzelf wonen. Een hele stap voor het kind en ook voor de ouders.
Soms ga je over zaken pas nadenken als die je overkomen. Natuurlijk weet ik dat kinderen op enig moment – min of meer – op eigen benen gaan staan. Maar weten is wat anders dan meemaken dat jouw eigen kind die stap maakt. In september 2010 ging onze oudste in Delft werktuigbouwkunde studeren. De afstand Groningen-Delft bedraagt ruim 235 km. Heen en weer reizen is dan teveel gevraagd. En daarom diende zoonlief op kamers te gaan wonen. Eerst op een tijdelijk adres en vanaf februari 2011 kon hij op een ander adres een ‘definitieve’ kamer inrichten.
Ervaringen delen
Ik besef het: hij gaat het huis uit. Anderen informeren naar de studieplannen van René. Die licht ik toe. En ook dat hij op kamers gaat. En dat dat best een vreemd idee is. Zijn relatief grote slaapkamer wordt dankbaar in gebruik genomen door zijn jongste zus. Voor hem resteert een kleinere kamer in onze woning te Groningen. Die interne kamerruil stelt emotioneel weinig voor in vergelijking met het feit dat hij van die kleinere kamer beperkt gebruik zal gaan maken. Hij zal straks vaker ‘elders’ slapen. Maar dan blijkt dat met het delen van de ervaring ‘mijn-kind-gaat-het-huis-uit’ ik niet de enige ben die daar zo zijn of haar gevoelens en gedachten bij heeft.
Herkenning vindt plaats als ik mijn gevoelens deel met anderen. Vreemd idee hè? Jarenlang is hij bij je in de buurt en keert hij telkens terug naar huis. En nu, nu moet je hem loslaten. Een proces van jaren vindt een tijdelijke afsluiting in een auto die volgeladen met spullen richting Delft tuft. Natuurlijk, hij verdwijnt niet. Maar toch. Uiteraard, hij loopt niet in zeven sloten tegelijk. Maar dan binnen een maand na de verhuizing: Uh, pa ik bel vanuit het ziekenhuis. Potje studentenvoetbal. Knie van medespeler tegen mijn neus. Foto’s. Scheur? Breuk? Ja, dan is de afstand groot. Die zou je dan onmiddellijk willen overbruggen. Verstand zegt: nee. Gevoel zegt: ja. Het verstand wint gelukkig. Hij zou je zien aankomen… Dat soort momenten herken je als opvoeders onder elkaar.
Nieuw gezin!?
Een studentenbestaan kan eenzaam zijn. Daar had ik het al eens met hem over gehad. Een halfjaar voordat hij op kamers ging en toen hij zich nog voorbereidde op het VWO-examen. Hij heeft op dat moment zeker zin in de studie, is er enthousiast over. Maar dat ie op kamers zal moeten spreekt hem minder aan. ‘Thuis’ inruilen voor ‘een kamer’ is niet aanlokkelijk. Houd er rekening mee, zeg ik tegen hem, dat je leven helemaal verandert. Naast andere verantwoordelijkheden (waaronder financiële) die op je pad zullen komen is er het sociale aspect. In je eentje student zijn dat is niet eenvoudig. Leren, leren en studeren zonder al te veel contacten kan een jong mens in sociaal isolement brengen. Hij zou niet de eerste student zijn die al na enkele maanden moet afhaken. Prima functionerende hersencellen zijn prachtig maar ‘tussen de oren’ moet het ook een beetje kloppen. Psychologen weten het blijkens onderzoeken te vertellen. De overgang naar het studentenleven, zeker als die gepaard gaat met het verlaten van het ouderlijk huis, is een kritisch moment. Er wordt dan in korte tijd veel gevraagd van een jongvolwassene. En kan hij of zij dat aan? Werd ‘thuis’ een en ander ongemerkt of onbewust ‘opgevangen’ nu gaat dat vangnet ontbreken of vanaf het ‘afgelegen’ ouderlijk huis gebrekkig functioneren. Nu dient hij of zij zich er doorheen te slaan. Gelukkig duikt voor velen een nieuwe thuishaven op: de studentenvereniging. Een club van jonge mensen met eigen regels en mores. Als een familie staan zijn of haar nieuwe ‘broers’ en ‘zussen’ om de nieuweling heen – uiteraard na een goede(?) ontgroening. Gaven tot voor kort ouders nog de richting aan nu blijkt de invloed van de vereniging groot te zijn. Voor de ene student zal dat overigens sterker gelden dan voor de andere.
Afstand maar niet afstandelijk
Ja, hij is wat meer op afstand komen te staan. Dat wil niet zeggen dat hij afstandelijk is geworden. Hij komt graag thuis. Maar telkens het besef ik: hij leeft zijn eigen leven. Hem overkomen zaken waar ik minder nauw bij betrokken ben. Hij maakt keuzes die ik niet zou maken en die hij waarschijnlijk een paar jaar geleden niet zou hebben gemaakt. Volwassen is ie geworden. Er ontstaat daardoor ook – en dat is mooi – ruimte voor gesprek en voor het uitwisselen van meningen. Soms merk ik dat ik te veel vraag. Dat ik mijn oude regisseursrol weer op wil pakken en dat ik hem jonger wil maken dan hij daadwerkelijk is. Pa zal zijn zoon ruimte moeten geven. Ook hij heeft het recht zijn eigen fouten te maken. Of – positiever gezegd – hij heeft het recht om te laten zien dat hij het anders of zelfs beter kan.
Volmaakt
Opvoeders zonder fouten bestaan niet. Ik mag hopen dat onze kinderen in de loop van de jaren het goede behouden en het verkeerde leren begrijpen of willen vergeven. Zoonlief heeft hopelijk ook in de gaten dat de opvattingen en gebruiken van zijn nieuwe familie, de studentenvereniging, met een kritische blik moeten worden bekeken. Zijn identiteit mag hij ontlenen en ontdekken aan ons gezin, aan allerlei verbanden waarbinnen hij zich momenteel beweegt. Als hij uiteindelijk wel mag (blijven) zien dat de persoon die hij is geborgen is in Christus. En dat hij naar die Meester mag luisteren voor de rest van zijn leven. In Hem ligt zijn identiteit. En als ik dan maar het vertrouwen heb om hem telkens weer te brengen voor de troon van Gods genade. Dan is ‘loslaten’ te doen – met vallen en opstaan. Hij is het huis uit. Nu ik deze regels aan het schrijven ben weet ik – op grond van een e-mailtje dat hij verzond aan mijn vrouw – dat hij over ongeveer een half uur thuis is. Dan omhels ik hem terwijl ik hem in liefde loslaat. God houdt hem vast, belijd ik. God houd hem vast, bid ik.
Groningen
N. Vennik