Voor kerken en christenen in een crisis is het Bijbelboek Hebreeën hoogst actueel. Het is namelijk een herderlijk schrijven aan een gemeente die ook in een geloofscrisis verkeert. Daarom behandelde ik het op de vormingscursus van de CGK. De redactie vroeg me er drie artikelen over te schrijven.
Jezus is de barmhartige en trouwe Hogepriester
De hoofdzaak van Hebreeën is het onderwijs over de Hogepriester. In een lang betoog (7:1-10-18) vergelijkt de schrijver het werk van de hogepriester in Israël met de dienst van Jezus in het ware heiligdom. Zijn slotsom is: Jezus is de unieke Hogepriester, want Hij bracht het volmaakte offer van zijn eigen leven. Met zijn eigen bloed ging Hij het hemelse heiligdom binnen tot verzoening van de zonden. En Hij ging zitten op de troon naast God. Zo heeft Hij voor alle gelovigen een nieuwe weg tot God gebaand. Daarom mogen zij vrijmoedig naderen tot God. Als bewijs hiervoor beroept de auteur zich geregeld op Psalm 110:1 en 4.
De Zoon van God
In de grandioze samenvatting van Hebreeën in 1:1-4 wordt het volmaakte Hogepriesterschap van Jezus al aangestipt: Hij heeft de reiniging van de zonden bewerkstelligd en heeft rechts van God op de troon plaatsgenomen. Verder wordt Hij in deze verzen beschreven als de Zoon: ‘de afstraling van Gods heerlijkheid en de afdruk van zijn zelfstandigheid’. Hij is het perfecte beeld van God, door wie God de wereld heeft geschapen. Hij draagt de schepping door zijn machtig woord. Zo groot is Hij. Maar bovendien heeft God Hem tot erfgenaam van alles gemaakt. Dat wordt zelfs als eerste genoemd, want het grote doel is Gods nieuwe wereld. Daarheen zijn de gelovigen op weg. Zij zullen, door de Zoon die de erfgenaam is, gegarandeerd de zaligheid erven, 1:14.
Hoe belangrijk de Zoon is blijkt uit een vergelijking met de engelen. Zij zijn dienende geesten, maar Hij is de Heer. Die naam had Hij al als de Zoon van God, maar Hij kreeg die ook als mens. Dat gebeurde nadat Hij zijn Hogepriesterlijke taak had volbracht en naast God op de troon was gaan zitten. Daarom spreekt God in deze laatste dagen tot ons door zijn Zoon.
De Mensenzoon
In 2:5 komt de schrijver nog een keer terug op de engelen. De komende wereld is niet aan hen onderworpen, maar aan de Mensenzoon. In Psalm 8 staat dat God de mensenzoon weinig minder heeft gemaakt dan de engelen. Die uitspraak gebruikt de auteur, met de verandering dat de mensenzoon tijdelijk minder werd gemaakt dan de engelen. Dat betrekt hij op Jezus, de Mensenzoon. Hij is de plaatsvervanger voor de mens, die door ongehoorzaamheid de band met God verbrak en zijn positie in de schepping verloor. De Mensenzoon heeft echter de zonde en de dood overwonnen. Jezus proefde voor de zijnen de dood en nam Gods oordeel over hun zonde op zich. Hij is de Grondlegger van hun zaligheid, maar hun redding is pas compleet als Christus komt.
Na zijn opstanding is de Mensenzoon op de troon naast God gaan zitten. Al zien de zijnen nog niet dat alles aan Hem is onderworpen, ze zien wel Jezus, gekroond met eer en heerlijkheid.
Ondertussen hebben zij tot de dag van zijn komst nog te maken met lijden en dood. Het grote verschil tussen de belofte en de werkelijkheid geeft aanvechting. Maar aan hun lijden zal een einde komen, want de Zoon heeft als de Mensenzoon door zijn dood de duivel definitief uitgeschakeld. Die overwinning betekent bevrijding van de doodsangst en het oordeel. Hieruit blijkt hoe hoog de mens verheven is boven de engelen. Christus neemt de engelen niet aan, maar allen die geloven zoals Abraham. De Mensenzoon moest in alles aan de zijnen gelijk worden. Alleen dan zou Hij een barmhartig en trouw Hogepriester zijn, die verzoening bewerkt voor zonden.
Jezus’ levensweg was een lijdensweg, waarop Hij alle beproevingen doorstond. Ook Gods kinderen worden beproefd. Maar in alle beproevingen is Jezus hun Helper. Zo bemoedigt de schrijver gelovigen in een crisissituatie.
Vervolgens wijst hij hen er in 3:1 op dat zij deelhebben aan de hemelse roeping, de volkomen redding in Gods Koninkrijk. Daarom moeten zij hun aandacht richten op Jezus, de Apostel en Hogepriester van onze belijdenis. Hij verkondigt de boodschap van verzoening door zijn eigen offer. Die boodschap vraagt om gelovige beaming. Daarvoor is constante concentratie nodig op Hem, de Zoon die trouw is over zijn huis, dat is zijn gemeente. De grootheid van zijn trouw blijkt nog meer door een vergelijking met Mozes. In elk opzicht gaat zijn dienst die van Mozes ver te boven. Alleen door Hem wordt zijn gemeente naar de volmaaktheid geleid.
Maar dan moeten wij wel de vrijmoedigheid en de roem van de hoop vasthouden. Gelovigen mogen leven in het vertrouwen dat zij het recht hebben te naderen tot God, door Jezus’ werk als Hogepriester. Zij moeten ook vasthouden aan de roem van de hoop. Omdat de Hogepriester het hemelse heiligdom is binnengegaan, is de toekomst begonnen en de volmaaktheid gegarandeerd. Dat geeft alle reden tot hoop.
Waarschuwing voor ongeloof
Tussen hoofdstuk 1 en 2:5-3:6 klinkt in 2:1-4 een ernstige waarschuwing aan de lezers geen geestelijke schipbreuk te leiden. Weliswaar hebben zij de heilsboodschap uit de tweede hand gekregen, maar ook de oorgetuigen zijn geloofwaardig. God heeft dat zelf onderstreept o.a. door de gave van de Heilige Geest. Alleen door te luisteren naar Gods spreken door zijn Zoon kunnen christenen in een crisis op koers blijven of weer komen.
Na 3:6 waarschuwt hij de gemeente uitvoerig voor ongeloof en afval, met het dramatische voorbeeld van het volk Israël in de woestijn.
Onlangs schreef ik: Hebreeën, Woorden voor christenen in een crisis, uitgegeven bij Brevier, Kampen, ISBN9789493291058, prijs 24,99. Het is ook te bestellen bij de auteur.
D. Visser, Amersfoort