Wat doe je als ouder, als jeugdleider of ambtsdrager wanneer je eigen dochter of een meisje uit de gemeente zegt: ‘Ik denk dat ik eigenlijk een jongen ben,’ of, andersom, een jongen die zich meisje voelt en wil zijn? Met andere woorden, hoe gaan we in de gemeente om met gemeenteleden die met genderdysforie te maken krijgen? Dan gaat het om het pastoraat door ambtsdragers maar ook door gemeenteleden onderling.
Pastoraat vindt normaal gesproken plaats vanuit een gedeeld geloof en verlangen om persoonlijk en als gemeente de weg van de Here te gaan. De eerdere artikelen in deze serie, vooral het derde over omgaan met genderdysforie, hebben gepoogd te verwoorden wat dit wil zeggen bij genderproblematiek. Pastoraat vindt plaats in het licht van wat de christelijke ethiek ons leert. Tegelijkertijd is pastoraat een eigen praktijk, kenmerkend voor de gemeente van Christus. Daarin krijgt het gemeentelid dat pastorale zorg ontvangt in heel diens situatie, de volle aandacht. Wat niet wil zeggen dat alle verlangens van hem of haar zonder meer gesteund moeten worden. Ethiek en pastoraat staan in een spanningsvolle relatie om zowel recht te doen aan wat we erkennen als Gods aanwijzingen voor het leven van gelovigen, als aan de specifieke situatie van dat gemeentelid met al diens vragen. Ervaringen en situaties verschillen en het is onmogelijk om in te gaan op de vele situaties van leden met genderproblemen. Daarom geef ik hieronder enkele meer algemene aanwijzingen en suggesties over het omgaan met deze thematiek in de gemeente.
Preventie
Denk allereerst na over hoe je psychische en relationele problemen bij kinderen zoveel mogelijk kunt voorkomen. Werk aan goed en open contact met je kinderen, met de jeugd van de gemeente. Een Afrikaans gezegde luidt: het vraagt een dorp om een kind op te voeden. Met een variant daarop kunnen we zeggen: het vraagt een gemeente om een kind christelijk op te voeden.
Bouw een vertrouwensrelatie met hen op zodat ze met hun vragen en struggles bij je komen. Maak duidelijk dat het geloof allereerst, om Jezus wil, een relatie is met de Here God. Pas vanuit die relatie komt een christelijke levensstijl met bepaalde waarden en normen aan de orde. Dus niet of-of, maar en-en.
Bevestig het lichamelijke geslacht van je kind vanaf de geboorte, maar honoreer dat er verschillen zijn in de manier waarop jongens en meisjes hun geslacht ervaren en uitdrukken. Kinderen, ook pubers, hebben behoefte aan aandacht en begrip, aan steun en aan duidelijkheid en begrenzing.
Stimuleer lichamelijke activiteiten en sociale contacten, laat kinderen samen spelen. Stel het gebruik van ‘schermen’ zoveel mogelijk uit, beperk schermtijd en leer ze er selectief mee omgaan. Help pubers om voldoende te slapen en gezond te eten. (Wat voor kraampjes staan er bij de scholen en willen deze dat?) Overigens willen deze aanbevelingen niet suggereren dat het ontstaan van problemen de ’schuld’ zou zijn van de opvoeders; dat is te simpel gedacht.
Kennis
Als kinderen en jongeren ermee te maken krijgen op school of in sportactiviteiten is het belangrijk dat ouders en jeugdleiders en (sommige) ambtsdrager zich gaan inlezen. De eerdere artikelen in deze serie zijn een klein begin.[1] Enige kennis van zaken is nodig om reacties te voorkomen die onnodig kwetsen of verwijdering geven. Verdiep je niet alleen in de ‘technische’ en terminologische kanten van de problematiek maar ook in de maatschappelijke, theologische en ethische achtergronden, juist om tot een afgewogen oordeel te kunnen komen.
Het zou goed zijn als sommigen in de gemeente zich er alvast in verdiepen, zonder er veel aandacht op te vestigen in de gemeente zolang zich nauwelijks nog problemen lijken voor te doen op dit punt.
In het contact met leden die uiting geven aan gendertwijfel of al nadrukkelijk aan genderdysforie lijden, is het belangrijk te beginnen met goed luisteren. Begin niet met een oordeel uit te spreken of de ervaring te ontkennen. Dat kan een echt gesprek in de weg staan. Ga ook niet onmiddellijk die ‘zelfdiagnose’ van transgender zijn voor waar en zeker overnemen. Schort je oordeel op, in elk geval het uitspreken ervan. Werk aan een veilige omgeving voor iedereen!
Begeleiding
Neem je kind, die jongere of dat gemeentelid heel serieus in diens ervaring. De ervaring van spanning tussen het lichamelijke geslacht en het ervaren geslacht kan heftig zijn, vooral als die al in de jonge kinderjaren aanwezig is. Echte aandacht, vragen stellen, uitluisteren zijn op zichzelf vaak al een vorm van steun. Wat heeft die persoon doorleefd voordat die ermee naar buitenkwam?
Probeer degene die pastorale zorg nodig heeft, te helpen de eigen ervaringen te plaatsen in het licht van het evangelie, ieder vanuit de eigen relatie met die persoon. Paulus schrijft dat we elke gedachte gevangen moeten nemen om die te brengen tot de gehoorzaamheid aan Christus (2 Kor. 10:5). Dezelfde oproep zal gelden voor elk verlangen. De meeste jongeren die een vorm van genderdysforie gaan ervaren op latere kinderleeftijd, groeien daar in de loop van hun pubertijd overheen (zie artikel 1). Ze hebben vaak ook te maken met andere psychische problemen of persoonlijkheidsproblematiek of identiteitsproblemen waarvoor eerst aandacht en soms professionele hulp nodig is.
Voor mensen die al vanaf de vroege kinderjaren het gevoel hebben dat er bij hen iets ‘niet klopt’ en die later bij zichzelf vaststellen dat ze genderdysforie hebben, ligt het meestal veel moeilijker dan bij de vorige groep. En wanneer ze inmiddels al getrouwd zijn en eventueel ook kinderen hebben, ligt de situatie nog veel complexer. Het gaat om zeer ingrijpende zaken waardoor mensen verbijsterd en soms ook verbitterd kunnen raken. Dan is professioneel crisispastoraat nodig.
Beleid
Dit is niet de plaats om allerlei casuïstiek te bespreken; de kerkenraad zal op basis van degelijke informatie en bezinning zelf een beleid moeten afspreken. Het is van belang om hierbij in een vroeg stadium de familie van betrokkene te betrekken en daarnaast ook tijdig de gemeente te informeren. Probeer als gemeente dat gemeentelid vast te houden, en om haar of hem, en eventueel het gezin, heen te staan. Denk goed na over de manier waarop en mate waarin. Overweeg om enkele leden/gezinnen daarvoor in het bijzonder te vragen. Ook wanneer dat gemeentelid keuzes maakt waarmee de gemeente niet kan instemmen, houdt dan toch zoveel mogelijk het contact aan. Wees eerlijk over de positie van de kerkenraad omtrent allerlei keuzes waarvoor zo iemand komt te staan en wat die kunnen betekenen voor de positie van dat gemeentelid, bijvoorbeeld met betrekking tot het gebruik van de sacramenten of wel of niet ambtsdrager kunnen zijn.
Als laatste, maar tegelijkertijd als eerste: omring de betrokken gemeenteleden en alle aandacht en zorg met gebed. Persoonlijk, als gemeenteleden gezamenlijk in kringen en gebedsgroepen, en zo mogelijk als gemeente in de erediensten (Jak. 5:12-18).
Henk Jochemsen, Bennekom
Prof. dr. H. Jochemsen is voormalig directeur van het Prof. dr. G.A. Lindeboom Instituut (1987-2009) en emeritus-bijzonder hoogleraar medische ethiek VUmc en TU Utrecht
[1] Zie: Jan Minderhoud, Geloof en gender, KokBoekencentrum: Utrecht, 2025. In het vroege voorjaar van 2026 verschijnt in de Lindeboomreeks een grondige studie over deze thematiek waaraan ik ook heb meegewerkt.



