Het pinksterlied, Lied 239 van het Liedboek voor de Kerken, Veni Creator Spiritus, dateert uit de vroege Middeleeuwen en wordt al ongeveer duizend jaar in de kerk gezongen. Het lied wordt in het Liedboek tweemaal vermeld. Lied 237 is de vertaling van Schulte Nordholt van de oorspronkelijk Latijnse tekst. En Lied 239 is zijn vertaling van de Duitse tekst van Maarten Luther.


Veni  Creator Spiritus

(Kom Schepper Geest)

 

Kom Schepper God, o Heil’ge Geest

daal in de mensenharten neer,

zij zijn uw schepselen geweest,

herschep hen in genade  Heer.

 

Ontsteek een licht in ons verstand

en maak tot liefde ons hart bereid,

geleid met milde vaste hand

ons zwakke vlees in zekerheid.

 

Gij zijt door gaven zevenvoud

de vinger van Gods rechterhand,

die ’s Vaders woord ons toevertrouwt

zodat het klinkt in ieder land.

 

Lof zij de Vader, lof de Heer

Die uit de dood is opgestaan,

de Trooster ook zij lof en eer

en heerlijkheid van nu voortaan.

 

 

(Liedboek voor de Kerken 239)


Het is niet alleen een oud, maar het was ook altijd een populair lied. Men zong het graag. Niet alleen als kernlied bij de viering van Pinksteren, maar ook bij bijzondere plechtigheden, zoals bij de wijding van priesters en de zalving van koningen. Het zingen van dit lied werd in de Middeleeuwen omgeven met een zekere eerbied en toewijding, bijvoorbeeld door tijdens het zingen ervan de kerkklokken te luiden, kaarsen aan te steken, of wierook te branden.  


De oorsprong van dit grootse lied werd toegeschreven aan legendarische figuren, zoals Karel de Grote, Gregorius de Grote, of zelfs aan Ambrosius, de vader van het kerklied. Die laatste zou heel goed de schepper van dit lied geweest kunnen zijn als we letten op het ambrosiaans karakter van de krachtige aanhef van dit lied, op de strakke strofes en op de heldere opbouw. Maar dan had het lied eerder bekend moeten worden.   

Luther had het lied lief, omdat het zo strak, orthodox en helder over de heilige Geest spreekt, zonder gedweep en gedroom van geestdrijvers als Thomas Muntzer. Luther voerde in de vierde strofe het Woord in: die ’s Vaders Woord ons toevertrouwt. Zo wilde Luther benadrukken, dat Woord en Geest bijeen horen. Het lied richt zich tot de Schepper Geest (uitdrukking al bij Ambrosius). In navolging van Jesaja 11, 2 worden de zeven gaven van de Geest vermeld. Ook wordt de Geest aangesproken als vinger van God: de vinger van God die de wet schrijft op de Sinaï en Jezus die door de vinger van God de boze geesten uitdrijft. Vergelijk Lucas 11, 20 met Matteüs 12, 28.       

Gurbe Huisman, Winschoten 


Commentaar

  • Nieuw leven 2024-04-19 17:47:34

    In januari begint het al: het wordt weer langer licht en de sneeuwklokjes gaan bloeien, en even...

  • Post 2024-04-06 07:36:05

    De laatste tijd valt het mee, maar het komt regelmatig voor dat de post wat vertraging heeft....

  • Lijdenstijd 2024-03-23 18:53:26

    Met de lijdenstijd lijkt onze samenleving niet uit de voeten te kunnen. Hoe anders is dat met...

  • Leipzig en Navalny 2024-03-07 19:01:01

    Vorige week waren mijn vrouw en ik een paar dagen in het voormalige Oost-Duitsland op bezoek bij...