Ik was weer in Indonesië, samen met vier studenten van de Theologische Universiteit Apeldoorn. Weer, want vorig jaar was ik er ook al, toen met twee studenten. Beide reizen hebben een diepe indruk op me gemaakt, omdat we meegenomen werden op een zogenaamde gospel-rally. Dat gebeurde vorig jaar op Ambon, waar we deel uitmaakten van een groep studenten die daar evangelisatietoespraken hielden op heel wat scholen. Voor die studenten hoort dat bij de opleiding. Als je studeert om dominee te worden moet je gewoon mee met zo’n reis. Dat geldt voor alle studenten, en ik kan uit eigen ervaring zeggen hoezeer het je vormt. Ik zeg wel eens (niet helemaal gekscherend): eigenlijk zou iedereen die dominee wordt eerst twee jaar de zending in moeten. Want wat leer je veel als jij als vreemdeling – want dat ben je in een zendingssituatie – een boodschap over moet brengen aan mensen in een andere cultuur en in een heel andere context. Daarom mijn serieus gemeende gedachte: iedere dominee moet weten wat het is om zendeling te zijn.
Dit jaar ging het anders: we maakten deel uit van een groep gemeenteleden die met elkaar vanuit Jakarta uitgezonden werden voor een gospel-rally naar Sumatra. Daar bezochten we heel wat scholen in en rond de stad Pematangsiantar, waar ze bijbelverhalen vertelden. Het was indrukwekkend om te zien hoe de hele groep heel betrokken meedeed. In kleine groepjes van twee personen trokken ze eropuit, waarbij de een vooral met de kinderen en jongeren op de scholen zong, en de ander het bijbelverhaal vertelde. Wij mochten meedoen. We kregen elk een tolk die met ons optrok en die ons vanuit het Engels vertaalde naar het Indonesisch. We waren erbij als ’s avonds teruggekeken werd op hoe het die dag gegaan was en er verteld werd over de ontvangst op de verschillende scholen.
Het raakte me dit jaar nog weer op een andere manier dan vorig jaar, omdat het nu niet ging om mensen die voor dominee studeren, maar om gemeenteleden die zich vrijwillig gaven voor dit werk. Op eigen kosten en met heel veel inzet. Omdat ze allemaal, stuk voor stuk, beseften dat je als gelovige ook altijd een gezondene bent. Gezonden om te getuigen van de hoop die in ons is, omdat wij weten van de verlossing van onze zonden door het bloed van Jezus Christus.
Het raakte me. Dat deed het zeker als ik zelf voor een (soms grote) groep kinderen of jongeren stond. Het raakte me als ik die kinderen maar ook de jongeren hoorde zingen. Het raakte me echter ook nog heel anders als we in de avondbijeenkomsten meemaakten hoe de leden van de groep met elkaar deelden wat het die dag was gegaan. Ze vertelden daarbij hoe ze bemoedigd waren door elkaar, maar vooral ook door God en door de Heilige Geest. Wat daar gebeurde, bemoedigde mij op een bijzondere manier, omdat ik er iets zag van wat naar mijn stellige overtuiging bij het diepste wezen van het kerk-zijn behoort: iemand die in Jezus gelooft, een volgeling van de Heiland, is een getuige. Als je dat samen beleeft en je daar samen handen en voeten aan probeert te geven, bindt dat op een geweldige manier samen. Dan wordt het gemeente-zijn gebouwd op het getuigenis dat Jezus onze Redder is. Want is dat niet het geheim van het bestaan van de gemeente?
Het raakte me. En ik denk: wat zou er met en in onze gemeenten gebeuren als onze gemeenten dit samen zouden oppakken. Binnen Europa zijn er heus plekken waar we naartoe zouden kunnen gaan om te getuigen van onze Heiland. Toch?
Jan van ’t Spijker, Hoogeveen,