Schepping is geen discutabel onderwerp in de Vroege Kerk. Men sloot aan bij de Joodse visie op de schepping en zag de almacht van God als Schepper als een alles overtreffende eigenschap van God. De mens behoort als een geschapen wezen tot een andere orde dan zijn Schepper. Daarom is de mens, als schepsel van God, aan zijn Schepper diepe eerbied verschuldigd, maar impliceert dit ook dat de mens God als Schepper erkent.

 

In dit artikel willen we iets laten zien van de Vroegchristelijke gedachten over de Schepping bij Basilius van Caesarea en Ambrosius van Milaan. De Hexameron is de titel van negen homilieën (preken) van St. Basilius over de kosmogonie van de eerste hoofdstukken van Genesis. Wanneer en waar zij werden uitgesproken is niet helemaal zeker. Het zijn waarschijnlijk vastenpreken, gehouden tijdens de ochtend- en avonddienst, en ze schijnen te zijn beluisterd door werkende mannen.

 

Sommige woorden in preek 8 hebben de mening bevestigd dat deze negen homilieën  gehouden werden in een speciale periode, in overeenstemming met wat men reeds eerder aannam. Basilius' interne bewijs wijst in dezelfde richting, want hoewel een duidelijk contrast verwacht zou kunnen worden tussen de stijl van een werk dat bedoeld is om gelezen te worden, zoals de De Spiritu Sancto, en de stijl van de oraties die in het openbaar uitgesproken moesten worden als preken, en die later gebundeld zijn, vertoont de Hexameron tekenen dat hier sprake is van een aanvankelijk niet opgeschreven compositie, die evenwel toch een grote samenhang vertoont en dus wijst op een aanvankelijk gehouden serie preken.

 

In vroegere tijden was dit het meest gevierde en bewonderde werk van Basilius. Photius plaatst het op de eerste plaats, en spreekt vol lof over de welsprekendheid en kracht ervan. Als voorbeeld van welsprekendheid zou hij het willen rangschikken onder de werken van Plato en Demosthenes. Suidas prijst het in het bijzonder. Hiëronymus noemt van Basilius' werken alleen de Hexameron, de De Spiritu Sancto en het traktaat Contra Eunomium.

 

Dat Basilius' vrienden er hoog van opgaven, was te verwachten. ‘Telkens als ik zijn Hexameron ter hand neem,’ zegt Gregorius van Nazianze, ‘en zijn woorden citeer, kom ik oog in oog met mijn Schepper: Ik begin de scheppingsmethode te begrijpen: Ik voel meer ontzag dan ooit tevoren, toen ik alleen maar met mijn (lichamelijke) ogen naar Gods werk keek.’ Basilius' broer Gregorius spreekt in het voorwoord bij zijn eigen Hexameron in lovende bewoordingen over Basilius' werk als ‘door God geïnspireerd’, en als een werk dat, naar zijn mening, even bewonderenswaardig is als dat van Mozes.

 

Het wekt dan ook geen verwondering dat dit uitgebreide werk van Basilius de Grote, dat in zijn tijd direct al met heel veel waardering ontvangen werd, ook de aandacht van Ambrosius trok. Maar het is tegelijk opmerkelijk dat Ambrosius op een integere manier omging met het gedachtengoed van zijn collega. Basilius publiceerde zijn boeken in 378, dus kort voor zijn dood in 379. Ambrosius maakte pas veel jaren later gebruik van deze uitleg van Basilius in een eigen bewerking. Misschien in 386, of mogelijk ook later, in 389. De preken kunnen uitgesproken zijn in de periode waarin Augustinus in Milaan kwam luisteren, maar dit is wetenschappelijk nog een punt van onderzoek. We weten dat de negen preken van Basilius en de negen preken van Ambrosius in ieder geval uitgesproken zijn in de vastentijd in de tijdspanne van een week. Dit impliceert dat er op verschillende dagen zowel in de voormiddag als in de namiddag een preek werd gehouden. Breitenberger, die een uitgebreide inleiding schreef op Ambrosius’ Hexameron, komt tot de volgende verdeling: op de eerste, vijfde en zesde dag elk twee homilieën, I en II, VI en VII, VIII en IX, één in de voormiddag, de andere in de namiddag; op de tweede, derde en vierde dag slechts één homilie.

 

De inhoud van de negen preken over de schepping bij Basilius en Ambrosius

Wat de inhoudelijke kant betreft, een vergelijking van Ambrosius’ Exameron met de Hexameron van Basilius laat zien dat Ambrosius bijna alles heeft overgenomen wat bij Basilius te vinden is. Over het geheel genomen is de indeling van het materiaal hetzelfde; de volgorde van de afzonderlijke punten is echter vaak verschillend. Soms haalt Ambrosius bij een latere gelegenheid in wat Basilius al in een eerdere context heeft behandeld. Meestal echter volgt hij zijn model stap voor stap, vaak in letterlijke of bijna letterlijke overeenstemming. De imitatie gaat zelfs zo ver dat Ambrosius ook de pauze imiteert die Basilius maakte toen hij erop werd geattendeerd, door een beweging onder zijn toehoorders, dat hij de vogels was vergeten.  D.w.z. dat hij nog niet klaar was met zijn uitleg van Gen. 1, 20-21, terwijl hij al wel begonnen was over de dieren te spreken. Ambrosius gaat niet zozeer verder met het bespreken van deze dieren, maar nadat hij van de vissen en andere waterdieren het nodige heeft gezegd, pauzeert hij ook en gaat daarna pas verder, net zoals Basilius een pauze creëerde toen hij de vogels vergeten was.

 

Ambrosius’ eigen keuzes bij het overnemen van de inhoud van de negen preken van Basilius

Ambrosius ontleent slechts een deel van de inleiding en het slot van de homilieën aan Basilius.

Afgezien van een paar kleine details, heeft Ambrosius niet overgenomen wat Basilius zegt over de orde van de wereld, die volgens Basilius de tijd overstijgt. Hij zegt ook niets over de eeuwige dingen die volgens Basilius al bestonden voordat de zichtbare schepping werkelijkheid werd. Ambrosius vermeldt evenmin, om een heel ander voorbeeld te noemen, de olijfboom -naast de wijnstok- als de op één na belangrijkste boom voor de mens. De gedetailleerde uiteenzetting over de grootte van de maan, zoals te vinden is bij Basilius, ontbreekt bij Ambrosius. Over vogels met zwakke poten en over de bij Basilius genoemde verdeling van vogels lezen we bij Ambrosius ook niets. Ambrosius spreekt slechts over één manier van het ontstaan van nieuwe dieren na de schepping, namelijk door afstamming; Basilius daarentegen beweert voor bepaalde dieren een rechtstreeks uit de aarde voortkomen, zelfs na de schepping. Zij ontlenen hun oorsprong aan de aarde. Ook al heeft Ambrosius niet alles van Basilius overgenomen, dan is ondanks dat de grote afhankelijkheid van hem toch duidelijk zichtbaar, ook al zijn er passages waar Ambrosius lijnrecht tegenover Basilius staat.

 

Vóór de schepping van de zon, zo leert Basilius, werd het licht in den beginne geschapen.

Het in het begin geschapen licht veroorzaakte dag en nacht door zich uit te storten en zich weer terug te trekken. Na de schepping van de zon werd deze de drager van het licht; hij scheidt de dag van de nacht; hij veroorzaakt de dag met zijn licht en is de heerser over de dag, zoals de maan de heerser over de nacht is. Ambrosius, aan de andere kant, deelt de zon slechts een ondergeschikte positie toe. Niet de zon, maar het licht dat in den beginne geschapen is, brengt de dag voort en maakt onderscheid tussen dag en nacht; de zon dient slechts om de dag te verheerlijken en vormt, met zijn opgang en ondergang, slechts een tweede grens tussen dag en nacht. De zon is niet de meesteres van de dag, maar ze is in potestate diei, in de macht van de dag.

 

Zoals Basilius het uitlegt, kunnen aan de hand van de zon en de maan verschillende weersverschijnselen worden waargenomen. Hier wil Ambrosius niet van weten; hij aanvaardt alleen de tekenen die de Heer heeft voorspeld voor het einde van de wereld op de zon en de maan. Evenzo aanvaardt Ambrosius de invloed van de maan op de lucht en het weer niet. Ambrosius beweert terecht dat de maan haar licht aan de zon ontleent, terwijl Basilius aan de maan haar eigen licht toeschrijft.

 

Andere verschillen tussen Ambrosius en Basilius zijn: Ambrosius heeft een andere opvatting over kunstenaars dan Basilius. Ambrosius keurt een toevoeging goed van de Septuagint bij de tekst Gen. 1, 10, Basilius verwerpt die juist. Ambrosius bepaalt de leeftijd van de bomen anders dan Basilius. Volgens Ambrosius voeden de meeste vissen zich met kruiden en wormen; volgens Basilius zijn de meeste vissen roofdieren. Bovendien, Ambrosius en Basilius stellen de vis op heel verschillende manieren voor als een voorbeeld voor de mens. Ambrosius erkent een tweevoudige relatie tussen waterdieren en vogels, Basilius slechts één. Ambrosius zegt iets anders over de duif dan Basilius.

Ambrosius en Basilius oordelen heel anders over de adelaar. Zo gaan ze ook in de beschrijving van het leven en de activiteit van de mier verschillende kanten op. Van de beer geeft Ambrosius toe dat dit dier een beest vol bedrog is, waarvan niets te vinden is in Basilius. Wat verder wel in Ambrosius gevonden wordt maar niet is ontleend aan Basilius, komt deels uit andere bronnen, maar voor het grootste deel zijn het Ambrosius’ eigen toevoegingen.

 

Uitweidingen van allegorisch-mystieke inhoud vinden plaats op een grotere schaal: Ambrosius spreekt ook van een initium mysticum, het mystieke Begin van de wereld, dat is Christus. In de granaatappels ziet hij een beeld van de Kerk. De zon en de maan zijn symbolen van Christus en zijn Kerk. Ambrosius behandelt in detail talrijke Bijbelpassages en hun interpretatie. Ambrosius gaat uitvoerig in op de verhouding van de synagoge en de Kerk tot Christus. De mens is een vis zwemmend in de zee van het Evangelie; hij moet zijn als de vis, die Petrus uit de zee haalde, en die de munt van rente in zijn mond had. Het feit dat de morele kant noch bij Ambrosius noch bij Basilius kan ontbreken, ligt in de lijn van de verwachtingen, omdat deze negen boeken naar we aannemen wel preken zijn geweest. Maar het morele aspect neemt bij Ambrosius toch wel een veel bredere plaats in dan bij Basilius, en toepassingen op de omstandigheden van het menselijk leven komen bij Ambrosius veel vaker voor.

 

Conclusie

We ronden af. Het gebied waarin Ambrosius zich onafhankelijk ontwikkelt en waar zijn grootste kracht ligt, is het gebied van de christelijke moraal, waarbij Christus door de typologie ook regelmatig genoemd wordt. Ambrosius is een echte Romein, hij denkt na over de ethiek en is praktisch van aard.

Hij is erop gericht om zijn luisteraars op te voeden en hen te leiden naar een religieuze en morele verandering waarbij de voorbeelden uit de planten- en dierenwereld een dankbaar aanknopingspunt vormen. Alle goede en slechte eigenschappen van de dieren worden voorgesteld als voorbeeldig of als afschrikmiddel voor de mens. Ambrosius probeert ook overal, in overeenstemming met Basilius, om zijn toehoorders de goddelijke wijsheid en almacht te tonen zoals geopenbaard in het scheppingswerk, en om hen aan te sporen de Schepper te loven. Dus het is niet de materie die het belangrijkste is voor Ambrosius, maar het is de moraal; Ambrosius is niet zozeer de geleerde exegeet maar eerder de bewogen bisschop, die trouw en bezorgd is om het heil en de redding van zijn gelovigen. Dat staat voor hem helemaal bovenaan.

 

Prof. dr. M.A. van Willigen, Apeldoorn


Commentaar

  • Nieuw leven 2024-04-19 17:47:34

    In januari begint het al: het wordt weer langer licht en de sneeuwklokjes gaan bloeien, en even...

  • Post 2024-04-06 07:36:05

    De laatste tijd valt het mee, maar het komt regelmatig voor dat de post wat vertraging heeft....

  • Lijdenstijd 2024-03-23 18:53:26

    Met de lijdenstijd lijkt onze samenleving niet uit de voeten te kunnen. Hoe anders is dat met...

  • Leipzig en Navalny 2024-03-07 19:01:01

    Vorige week waren mijn vrouw en ik een paar dagen in het voormalige Oost-Duitsland op bezoek bij...