De organist
In deze rubriek vertellen mensen die een functie in de kerk bekleden, iets over hoe ze deze functie in praktijk brengen. Diverse aspecten mogen daarbij aan bod komen. Bijvoorbeeld wat het werk inhoudt, hoeveel tijd het kost, welke leuke of vervelende dingen ze tegenkomen, en nog veel meer.
Vandaag ‘De organist’. Aan het woord is Anne Harkema, organist van de CGK te Delfzijl.
Hoe ik organist werd
Zoals zoveel organisten in onze kerken ben ik geen beroepsorganist. Via het muziekkorps, dat over de kop ging, ben ik bij het trap-orgeltje terecht gekomen. Dat ging zo aardig dat mijn ouders zeiden dat ik les moest hebben. Dus ging ik elke zaterdagmorgen naar een vrijgezelle mevrouw, die een kaaswinkel had. Lesgeven en kaas verkopen gingen prima samen, want ze zei regelmatig: 'Speel maar gewoon door. Ik hoor je ook wel vanuit de winkel.' Na een aantal jaren les ging heel geleidelijk de knop om. Ik werd als vanzelf organist. Eerst op de zondagsschool, elke zondagmorgen na de dienst. ‘Er was niemand anders.’ Daarna op de jeugdvereniging. En als laatste oefenstap tijdens het avondmaal, als mijn broer, die ook organist was, aan tafel ging. Als je dat kon was je volleerd. Vanaf die tijd heb ik elke zondag minsten één keer tijdens een kerkdienst gespeeld. In de eigen gemeente, maar ook regelmatig in naburige gemeenten, waar op sommige zondagen geen organist beschikbaar was.